let <:^Boemeitje <~Panarukan - ^Bondowoóo POIRRIÉ 36 PRACHTIGE ANSICHTKAARTEN Enkele jaren geleden schreef ik voor Moesson (toen nog Tong-Tong) een reeks artikelen over de Oosthoek en in een van die artikelen (zie de aflevering over Bondowoso) vertelde ik, dat ik, om naar school te kunnen komen, gebruik maakte van de autobusdienst Panarukan-Bondowoso. Maar van deze tak van het plaat selijk openbaar vervoer heb ik niet gedurende mijn hele lagere schooltijd ge bruik gemaakt. Ook reisde ik enkele jaren met het boemeltje Panarukan-Bondo woso, welke tussenstops maakte op de stations van Pradjekan, Tapèn, Wono- sarie en Tanggarang. Deze boemeltjes vielen onder de Staatsspoorwegen, kort weg aangeduid met S.S. en deze initialen, waren op alle wagenvensters geëtst. Vanaf Bondowoso richting Surabaya, namen de grote sneltreinen het over. Doch, in dit artikel wil ik me zoveel mogelijk beperken tot bovengenoemd boe meltje Panarukan-Bondowoso. In de periode, dat ik met dit treintje reisde, deed ik dat in gezelschap van de zonen van andere Pradjekan-em- ployé's. Deze jongens kortten zich de reistijd met het doen van allerlei spel letjes, welke niet zelden uitmondden in baldadigheden, die evenwel beperkt bleven tot het maken van de nodige herrie. Maar als andere passagiers er hinder van ondervonden, riepen deze de hulp in van het treinpersoneel, dat dan zonder mankeren tussenbeide kwam. Dit ontlokte de jongens uiter aard protesten, die zij luidkeels ten gehore brachten. Eerlijkheidshalve moet ik hierbij opmerken, dat het trein personeel in verreweg de meeste ge vallen terecht ingreep. Eens is het voorgekomen, dat één van die Pradjekaanse jongens van een lo comotief-machinist een serie forse draaien om zijn oren opliep. Wij ston den bij die gelegenheid op het punt naar Pradjekan terug te keren en de meesten van ons hadden reeds in de retourtrein plaats genomen, waaronder ondergetekende. Ik was verdiept in een boek, toen plotseling de bewuste jongen het compartiment kwam binnen stormen, achtervolgd door reeds ge noemde machinist. Deze wist de knaap in een hoek te drijven en gaf hem er vervolgens flink van langs. Toen ik later informeerde naar het waarom van deze afstraffing, bleek, dat de jongen had geprobeerd op de locomotief te klimmen, hetgeen hem terecht door de machinist werd belet. Dat was voor hem een aanleiding de machinist enige opmerkingen van zeer onfatsoenlijke strekking toe te voegen. Deze machnist, een driftige en kort aangebonden Indische jongen, nam dit niet en zette de achtervolging in. In ons compartiment kreeg hij de jongen te pakken en paste bovengenoemde hardhandige correctie toe. Wat mezelf betreft, ik kreeg eenvoudig de kans niet aan spelletjes van welke aard ook, mee te doen, gedurende de treinreis, om de eenvoudige reden, dat ik reisde onder toezicht van een kin dermeisje, wier wieg op een der San- gir- en Talaudeilanden had gestaan. Deze hield mij streng onder de duim en het behoeft geen nader betoog, dat ik het hiermee bepaald niet eens was. Deze bevoogding wekte dikwijls de spotlust bij de anderen op, hetgeen mij hiertegen woedend in opstand deed komen. Zelfs nu, vier en veertig jaar later, komt mij deze beperkende maat regel ronduit belachelijk voor, temeer, daar de anderen het wel was toe gestaan de dagelijkse treinreis zelf standig te ondernemen. Enfin, deze door mij zozeer gehate maatregel heeft ongeveer anderhalf jaar geduurd, waar na de bus de plaats van de trein in nam. Later nam de onderneming het vervoer der leerplichtige onderne mingskinderen in eigen beheer en men kocht te dien einde een schoolbus aan, welke naar Amerikaans voorbeeld knalgeel werd gespoten. Zelf heb ik daarvan geen gebruik meer gemaakt, want ondertussen was mijn oudste zusje zover gekomen, dat zij, zoals dat in de wandeling heet, naar de grote school ging en voor het vervoer van en naar school, kocht mijn vader een tweede auto. Deze werd dagelijks ge reden door onze brave chauffeur Soe- radi. Onze bevoorrechte positie werd ons begrijpelijkerwijs benijd door de schoolkinderen, die uit sociaal zwak kere milieus kwamen. Daar onze schooltijd samenviel met de beruchte economische recessie van de twinti ger en dertiger jaren, waren de vaders van sommige van deze kinderen ook nog werkloos. Het hoe en waarom van dit alles konden wij toen uiteraard niet doorgronden. Mijn zusje en ik groeiden in betrek kelijke luxe op, terwijl die kinderen het met veel minder moesten doen en dat hen deze sociale tegenstelling stak, valt alleszins te begrijpen. Maar, om nu terug te keren tot ons boemeltje Panarukan-Bondowoso. De locomotieven ervan behoorden tot het kleinere type, welke op dit baanvak werd gebruikt. Ik kan me niet precies herinneren, van welke makelij deze locomotieven waren, maar ik meen me flauwtjes te herinneren, dat ze waren gebouwd in een machinefabriek in de Duitse stad Chemnitz (tegenwoordig Karl Marxstadt, DDR). Zij waren alle voorzien van zogenaamde baanschui- vers, z.a. aan de voorzijde aangebrach te traliewerken, welke moesten voor komen, dat er mensen, dieren en voor werpen onder de locomotiefwielen te recht kwamen. De wagons waren goeddeels van hout gemaakt en zij be vatten geen eerste, tweede of derde klascoupé's. Iedere wagon was ver deeld in twee grote rechthoekige com- Niks oriëntaalse elegance, gewoon keplèsèt over pisangschil partimenten, gescheiden door een tus- senschot. In ieder compartiment waren houten banken langs de zijwanden aangebracht, plus nog een lange bank in het midden. De vensters konden om hoog worden geschoven, maar zij kon den niet worden vastgezet, zodat het maar al te vaak voorkwam, dat zo'n venster op de meest onverwachte mo menten als een valbijl naar beneden kwam op iemands hoofd of nek, het geen meestal een gepeperde reactie in het Madurees ontlokte aan de mond van het slachtoffer. Als wij 's morgens op het station van Bondowoso arriveerden, werden dok- kars (afgeleid van dogcart) gerequi- reerd en deze brachten ons over de laatste etappe naar school. Op weg daarheen trok het Pradjekaanse groep je vaak de aandacht door luidruchtig gedrag, hetgeen bij diverse voorbij gangers niet zelden een misprijzend hoofdschudden veroorzaakte. Terugblikkend op dit aspect van onze kindertijd ben ik geneigd deze branie- schopperij achteraf te omschrijven als een soort feu de la jeunesse, dat wij op de een of andere manier kwijt moesten. Eén duidelijk verschil met een deel van de hedendaagse jeugd is er m.i. wel. Wij vergrepen ons in een dergelijke uitgelaten stemming nooit aan ander mans bezittingen. Hadden we overi gens eens moeten proberen! De daar opvolgende strafmaatregelen van onze ouders zouden dan niet mals zijn uit gevallen. A. POUTSMA Een originele serie van de mooi ste plekjes en de prettigste din gen uit Indonesië, gefotografeerd door lezers van Moesson. 6 stuks f 3,50 porto 80 ct. per stuk f 0,75. De complete se rie van 36 voor f 20,incl. porto BOEKHANDEL MOESSON 21

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1979 | | pagina 21