J3rieven uit een Cvuae ^Djatihouten kiót (10) FEUILLETON ill,l|llll|l,lllllllllllllll,llllllllllllllinillllllllllill"l,lll,lllllllill,lll,lllllllinilin CD (C\ t JOHAN FABRICIUS Den Haag, 28 december We hadden sinds Alexandrië gelukkig geen zieken aan boord gekregen, zo dat we in Southampton de volgende dag vrij door de quarantaine mochten. Ik blij toen we op de boot naar Den Helder konden overstappen! Ik heb van niemand afscheid genomen, alleen maar van Freddie, die me bijna schuld bewust - alsof hij er iets aan doen kon! - de hand kwam drukken en maar zei dat het toch such a pity was, want dat het tevoren toch such fun was ge weest. En Dick had echt niet kunnen weten dat ik dat van die mistletoe niet wist. Nou, Dick keek van een afstand zo'n beetje aarzelend lachend toe; tenslotte kwam hij er ook bij en ineens kon ik niet meer boos op hem zijn en stak ik hem maar weer de hand toe. De Engelsen, die in Southampton alle maal van boord gingen, werden door een stoomsloep afgehaald; ik keek vanaf het dek over de railing toe en zag net hoe John bij het afdalen van de scheepstrap galant de hand reikte aan zijn sproeten-Kathie. Hij keek nog even omhoog. Maar ik trok gauw mijn hoofd terug. Louisa en ik, de Kolonel en mevrouw en de rest van de Hollandse passa giers moesten nog op een andere sloep wachten, die ons met onze ba gage naar de "Willem Barendts" zou brengen, onze Hollandse boot. Bij het afscheid van de "Queen Victoria" kon ik m'n tranen niet bedwingen, ik weet zelf niet hoe dat ineens zo kwam. Het was net of ik op die boot iets van mezelf achterliet. Koestiah stond naast me te huilen. Nou ben ik dat wel gewend: ze huilt immers altijd met me mee. Maar Loui sa gaf me een duw in de zij en wees op een mannehoofd boven de ver schansing. Het was onze dobi, de Chinese wasbaas. Hij wuifde naar ons en Koestiah wuifde snikkend terug. Had Louisa dus toch gelijk gehad? "Koestiahhuil je om de dobi?" Zij knikte, de lippen krampachtig op- eengeknepen. "Hij wil met me trouwen, Non." "Wat? Met je trouwen? In ernst?" "Ja, Non." "En jij? Wil jij dat ook?" "Ja, Non. Hij zegt hij zal mij schrijven." SchrijvenKoestiah kon niet eens lezen. En dan een Chinees! Hoe oud? Zestig? "Heb je hem dan ons adres gegeven, Koestiah?" "Nee, Non. Koestiah weet niet, Non." Nee natuurlijk wist ze dat niet. "Maar als hij geen adres van je heeft, hoe kan hij je dan schrijven?" Zij haalde haar schouders op, een wanhoopsgebaar. "Wéét niet, Non." Nou, je hoort daar een volgende keer wel verder over. Ik ben nu bij Pieters ouders. Daar valt nog heel wat over te vertellen, maar ik heb er op het ogenblik de moed niet voor. Den Haag, 30 december Waar moet ik beginnen? Eerst dan maar met de reis van Den Helder hier heen. Kind, ik zou me geen raad ge weten hebben als Pieters vader in Nieuwediep niet bij de boot had ge staan. Vréselijk lief van hem; hij was de dag tevoren al in Den Helder aan gekomen, zodra telegrafisch bekend was wanneer onze "Willem Barendts" verwacht kon worden; hij had in het logement "De Burg" bij de haven overnccht en vanuit zijn kamer kunnen zien of we al in zicht waren, zei hij. Een stille vriendelijke man, ik mocht hem dadelijk graag. Hij regelde alles voor ons, zodat de Kolonel en mevrouw van Everdonck van de verantwoording af waren waar aan ze zo zwaar getild hadden. Zij reisden over Amsterdam door naar Arnhem, daar woonde hun getrouwde zoon; wij moesten naar Haarlem, waar we dan op de trein naar Den Haag konden stappen als alles goed ging; in Alkmaar scheidden onze wegen zich. Louisa, helemaal bingoeng, vroeg of ze zich bij ons mocht aansluiten; zij hoopte dat een zwager of schoon zuster van haar aan het Haagse sta tion zouden zijn. Kon ze van Den Hel der uit een telegram zenden? Ja, dat kon. Wij dus naar het telegraafkan toor, dat in alle vroegte gelukkig al open was; meneer Hofstede gaf ook een telegram op: Veilig gearriveerd, hopen vandaag nog in Den Haag aan te komen; laat Dirk maar bij het station op de laatste trein wachten. De jaagschuit naar Alkmaar sloot aan bij de aankomst van de boot, en zo voeren we dan kalmpjes, door een stevig paard voortgetrokken, tussen de Hollandse weiden door. Door de raampjes van de kajuit keken Koes tiah en ik naar dat vreemde kale vlak ke land: kaarsrechte sloten, windmo lens, nergens een berg te zien. "Non kijk die toewan daarwaar loopt hij op?" "Dat zijn klompen, Koestiah, schoenen van hout, en die toewan is een Hollandse tani." Meneer Hofstede luisterde met plezier naar het Maleis dat wij spraken. "Spreekt Pieter het nu net zo goed?" vroeg hij. "O ja, zeker, voor een to tok". "Een totok?" "Hij is er niet ge boren, bedoel ik." Koestiah viel van de ene verbazing in de andere. "Non... er zijn nergens klapperbomen! Geen pisangs, geen papaja'sEten de belanda's geen vruchten?" Een paar keer werd er voor 'n minuut of wat aangelegd, de eerste keer bij Het Zand; daar zagen we net een staldeur opengaan. "Kijk eens, Koes tiah, die grote zwartwitte beesten daar, dat zijn Hollandse sapi's." "Mas sa, Non!" In de kajuit werd er door de mannen intussen zo lustig op los gedampt dat we door de toch al beslagen ruiten helemaal niets meer konden zien. Alkmaar. Bij de aanlegplaats wachtte de diligence naar Haarlem. Binnen in de wagen was het koud; voor de vrou wen werden er stoven met een kooltje vuur aangedragen; ik deelde de mijne maar met Pieters vader, die verkleum de voeten had gekregen terwijl hij toe zicht hield op het overladen van de bagage; het zou een ramp geweest zijn als een van mijn valiezen per on geluk met de stoomboot naar Amster dam was afgereisd. Castricum. Heilo. Beverwijk. Haarlem. In het stationskoffiehuis hadden we net tijd om een hapje te eten tot de trein uit Amsterdam er aan kwam. Nou, kind, toen het wonder van de eerste trein in mijn leven. Griezelig, hoor, zoals die locomotief snuivend en briesend op je af komtl Koestiah klemde zich aan me vast. "Durf niet, Non, durf niet." "Ajo, brani." Maar ik stond zelf te trillen op m'n benen. Meneer Hofstede knikte ons gerust stellend toe: "Kom maar, er is heus geen gevaar bij." Dus wij de wagon in waarvan hij de deur voor ons open hield. Maar bij die lange gil van de stoomfluit, toen de trein zich weer in beweging zette, krompen we opnieuw in elkaar. Een gekke ervaring, hoor, zoals je bijna zonder schokken met een razende vaart over die rails Voort glijdt en de dikke zwarte rook voor de raampjes voorbijvliegt. Ze zeggen wel dat het niet goed voor je gezond heid is, die grote snelheid; het zou slecht voor je hart zijn. Louisa had ge hoord dat je het beste met je rug naar de locomotief kon gaan zitten, maar meneer Hofstede stelde ons gerust, dat het allemaal erg meeviel; je moest alleen niet je hoofd naar buiten ste ken, omdat je adem dan ineens met een klap werd afgesneden. Nou ja, wie zou zoiets nou ook doen? De reizigers die al vóór ons in de trein hadden gezeten keken nieuws gierig naar Koestiah, maar zeiden voorlopig niets. Ik schrok weer toen de deur ineens van buiten werd open getrokken en er een hoofd met een uniformpet opdook - dat was de con ducteur, die van de ene wagon in de andere overstapte om de kaartjes te knippen. Een ijskoude tocht woei ons om de benen tot hij de deur weer ach ter zich had dichtgetrokken. "Hier is het beter dan buiten," zei hij en vroeg, op Koestiah duidend: "Uit de Oost meegebracht?" "Ja, ze komt uit Indië; het is een Javaanse meid," zei meneer Hofstede. "Verstaat ze ons? (lees verder volgende pagina) 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1979 | | pagina 9