weg. Geen avondeten voor Henrietje dus. Een uur later rammelde ik van de hon ger, maar ik was toch blij dat ik niet had toegegeven. Ik sliep die nacht heerlijk, beter dan alle vorige nachten, zo opgelucht was ik dat ik m'n zegje eindelijk ook eens gezegd had. Pas bij het wakker worden begon ik me weer zorgen te maken: hoe dat nu verder moest. Ik stuurde Koestiah naar de keuken om me m'n ontbijt op bed te brengen; ze vertelde dat Dirk en de meiden vragen aan haar hadden ge steld die ze niet kon verstaan.. Goed, ik blijf die morgen op m'n kamer. Tegen de koffie hoor ik voetstappen op de trap. Niet van meneer. Vrou wenvoetstappen. Raad eens wie er binnen komt? Mijn reddende engel: Louisa! Ik had de deurbel wel gehoord, maar 's ochtends bellen er zoveel: de bakker, de melkboer. "Louisa! Jij!" Ik val haar huilend van blijdschap om de hals. "Mocht je bij me boven komen?" "Dat weet ik niet, maar je ziet: hier ben ik. Ik kom je halen." "O, wat heerlijk. Waar gaan we naar toe?" "Naar mijn zwager en schoonzuster." Naar jou dus? Vindt mevrouw dat wel goed?" "Nee, dat vindt ze helemaal niet goed. Ze hoorde me in de gang met die meid praten en liet me binnen vragen om me te vertellen dat je niet meer met mij uit mocht. Nou, toen heb ik haar even de waarheid verteld. Ze kan je hier moeilijk tegen je zin vasthou den. Je wilt toch graag mee? Mooi. pak je spullen dan maar in." "M'n spullen inpakken?" "Je begrijpt me blijkbaar nog niet goed: je verhuist naar de Hooigracht." "Wèt? Daar kun je evengoed op die Pieter van jou wachten; hij zal je er heus ook wel weten te vinden." Ik bezwijm zowat. Louisa geeft intussen haar orders: "Koestiah, pak de kleren van de juf frouw in. En ook je eigen barang. "Koestiah gaat dus ook mee?" "Wou je die hier achterlaten?" "Nee, na tuurlijk niet." Koestiah was al aan het pakken. Die had het allemaal vlugger begrepen dan ik. Wij dus met mijn valiezen naar bene den. Meneer Hofstede wachtte nog in de gang; Marie of Dirk zouden hem wel gewaarschuwd hebben. "Wat moet ik nou tegen m'n jongen zeggen als die straks komt, Henriette?" "Dat al les tussen hem en mij hetzelfde is ge bleven, meneer, tenminste wat mij be treft." "Goed, ik zal het hem zeggen, kind. Ik weet gelukkig waar we je kunnen vinden." Louisa gaf hem ook nog het huisnum mer. "Ik zie dat mevrouw met een rijtuig is gekomen," zei hij, "anders zouden de dames natuurlijk ook van het onzeHij kwam niet verder. Ik zag tranen in zijn ogen en kon het niet laten hem een afscheidskus te geven. Mevrouw was binnen gebleven - die zal hem later wel een verhoor hebben afgenomen! Ja, en zo woon ik dan nu bij Louisa's familie. Zólig, Loes. Hartelijke men sen, Indische gezelligheid; de hele dag wordt er gelachen, soms ook wel eens ruzie gemaakt, maar die leggen ze dan meteen weer bij. Veel bezoek: familie en bevriende planters met hun vrouwen; dan wordt er over Solo ge praat, over de races in Djogja, ook over Batavia en de dansavonden in Concordia; daar word ik helemaal be- rasa mendalam van. Weet je nog, Loes: de lanciers en de pas des pa- tineurs en dan die dolle polka's aan het slot? O, kind, dan zou ik zo wel willen terugvliegen! Hoe Koestiah het heeft hoef ik je zeker niet te zeggen. Ze kan weer Maleis praten met Osman de huisjon gen en met Moetiara, de kokkie, die haar naam eer aandoet: een echte parel. We krijgen elke dag rijsttafel; het hele huis stinkt heerlijk naar de trassi en de gebakken uien. En maar snoepen, de mannen net zo goed: kwé klepon, onggol-onggol Gek, hoe ver die tijd bij de Hofstedes nu na een paar dagen al lijkt. Ik moet me inspannen om het me weer duide lijk voor ogen te halen hoe we daar met ons drieën aan tafel zaten, plech tig bediend door Dirk met z'n witte handschoenen terwijl meneer en ik een soort conversatie op gang probeerden te houden. Ik hoor die koele Hollandse stemmen weer, de dingen die gezegd werden en die me helemaal niet raak ten, me zo vreemd in de oren klonken. Het hele gedoe van drankjes en pillen voor mevrouw, de hete kruiken voor haar bed, het geeuwen van meneer achter de krant, een blik van mevrouw op de klok: "Tien uur al, Hugo zullen we langzamerhand maar niet eens...?" "Goed, Hermine, bel Dirk dan maar voor m'n slaapmutsje." Dat was het vaste cognacje voor het slapen gaan. Henriette, denk ik soms, heb jij dat werkelijk allemaal beleefd? Op zulke ogenblikken lijkt Pieter dan ook ineens zo ver weg, net of hij niet echt bestaat en nooit bestaan heeft. Ik dwing me dan om er weer aan terug te denken hoe hij bij ons in de voor galerij zijn opwachting kwam maken en met Papa over de dienst sprak; ik zat er bij zonder goed te luisteren en keek alleen maar naar hem: hoe jong en fris hij was, hoe leuk hem dat kne veltje stond en met hoeveel gewicht hij Papa van antwoord diende; dan dacht ik: daar zit hij nu, luitenant Hof stede, Pieter Hofstede; dat wordt straks mijn man; daar krijg ik kinderen van. Toen waren er ook ogenblikken waarin het leek of alles niet echt was, een droom. Dat heb ik nu héél sterk. Soms kan ik zelfs zijn stem niet in mijn gehoor terugroepen; ik hoor dan de stem van zijn moeder! Kind, wat zal hij straks zeggen als hij me niet thuis bij zijn ouders vindt? Als hij ook maar zó'n beetje om me geeft, zal hij toch moeten begrijpen en billijken wat ik gedaan heb. En Papa? Wat zal die zeggen? En Mama? Nou ja, die vindt het misschien niet erg: ze was er immers zo op te gen dat we hier in Holland zouden trouwen. Adoeh. Zénuwachtig, Loes! 8 februari Zo, Pieter is gekomen en nu weet ik tenminste waar ik aan toe ben. Hij heeft zich door zijn moeder precies laten voorlichten: hoe schandelijk ik mij als zijn verloofde misdragen heb. Hij kwam hier gisteren met opgestre ken zeilen aanzetten: wat dit allemaal wel te betekenen had. Ik zag eerst alleen maar hoe gezond en hoe knap hij er uitzag. Hij had op reis zijn baard laten groeien en daar door iets erg manlijks gekregen, hij leek helemaal geen jong luitenantje meer. De verrassing: hem ineens weer in levende lijve voor me te zien! Had ik daar niet meer op gerekend? "Pieter!" riep ik en wierp me aan zijn borst. Het werd hem daardoor toch ook te mach tig; zijn stem trilde. "Henriëtje." Maar daarna bedacht hij weer dat hij was gekomen om mij de les te lezen: "Wat doe je hier? Kom nu maar onmiddellijk met me mee. Geen nonsens meer." "Maar je moeder dan?" "M'n moeder?" "Weet je dan niet wat er gebeurd is?" "Als je mijn moeder je exuses aan biedt, zal ik er verder niet over praten. "M'n exuses? Wat heb ik haar ge daan?" "Dat vraag je nog? Je hebt de vrese lijkste dingen tegen haar gezegd. Ik hoop dat zij ook bereid is, je dat te vergeven." "Mij te vergeven! Je moeder legt het er op aan, jou met een ander meisje te laten trouwen!" Hij luisterde zelfs niet. "Meisje? Wat: meisje? Hoe zit het, blijven we hier nog lang in de gang staan? Bij wat voor lui ben je hier trouwens?" "Dat zijn bijzonder aardige mensen, die mij hebben opgenomen toen ik het bij jouw moeder niet meer uithield!" Ik zag dat hij zijn woede nog maar met moeite bedwong: over zijn moeder wil hij niets horen. Louisa kwam er op dat ogenblik bij. "Zeg, vraag jij je bezoek niet binnen? Dit is zeker Pieter, de grote man?" Ze lachte er zo'n beetje bij- Hij verwaardigde haar geen antwoord. "Ik kom Henriette halen," zei hij al leen maar. "Zo? Vindt zij dat goed?" Hij stikte nu zowat in zijn drift. "Ze hééft niets goed te vinden." Louisa keek ongelovig van de een naar de ander. "U zult als officier wel goed kunnen commanderen," zei ze. "Hoe zit het, Henriette? Ik wacht niet langer. Kom je of kom je niet?" Ik wist ineens dat ik dit niet meer nam. "Als je zo tegen me spreekt, kom ik in elk geval niet. Als ik met je terugga, weiger ik beslist je moeder m'n excuses aan te bieden." "Goed, dus niet? Ik zeg je één ding, Henriette, als je nu niet op staande voet met me meekomthij slikte even voor hij het grote woord uitsprak: "dan is het uit tussen ons." (lees verder volgende pagina onderaan) 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1979 | | pagina 10