iSoer&baia, 2 cQ-ucjuótuó 1891 Dat was toen wel een ongewone dag; Veel drukte op straat en plein en overal de vlag. Op 't Militair terrein aan de Griseesche weg Gaf het kanon geschut een stevig stukje weg. Ter ere van de Regentes-Vórstinne, Emma, van Willem III de laatste gemalinne. Wat heeft de oude veste sinds dien al niet gezien; In '98 de kroning van 't schoonste kind, misschien, Wilhelmina de dapp're fiere ziel nadien. Gejuich, gefeest, en dat niet werd verdrongen, Toen in de nieuwe eeuw de waterleiding werd bezongen. In 't buitenland was vaak een droef misbaar Van oorlog, Jap en Rus en onze Boerenschaar. Maar Soerabaia groeide, ondanks wel eens wat schade En hield op 't Misgitveld getrouw zijn grot' parade. En wacht, daarnaast, de H.B.S., die trouwe Waar menig vlotte bloed zijn toekomst dacht te bouwen. Kent ge de namen nog, misschien de meest genoemde, Een Huib van Mook, Orie Boon van Ostade, Een Schneider, Doup, Santy en Schmid, ik sla ze gade. Ik zie ze nog, die jonge, frisse kerels, gaan, De lat're controleurs, de gouverneurs, de infantristen. Wie zou hen ooit het schoon verwachten dan betwisten, Al zou het lot ook velen later slaan. En dan de leraars, moeilijk allen op te noemen, Ik zal wat namen zachtjes voor me zoemen, Een Mertens, Janius, Egbers, Boorsma, Suys, En vele anderen, die ik herdacht, incluis. Nu zullen wij eens verder reizen, Langs de stadstuin en over spoorwegbaan. Wat zien we, kost'lijke paleizen: Hier van Justitie, ginds van Lucullus staan. Ha, wie is sterk genoeg het lekkers te ontvlieden Dat men van pintjo-blad tot taartjes weet te bieden. Daar staan de twee bekende zaken, Een Hellendoorn en Grimm, die blaken Van ijver voor het zoet der aarde; Dan heeft het spaargeld maar één waarde! En voor het ijd'le vrouwvolk is er Hoffmann, Krapp, En daarvandaan is het maar ene stap. Om winkels langs en in te lopen Voor hen, die gaarne willen kopen. Een kleine zaak, een pronkjuweel d'Ancona kan U bieden veel. Van 't fijnste goud, de trouwe-ringen Van diamant, saffier, meer ed'le dingen, Gewrocht om ons zo te bekoren, Dat wij in weelde zuchten, als verloren. Niet ver vandaar een flink gebouw, temidden van wat groen, Daar is des avonds dikwijls iets ongewoons te doen: Men kan zich in een vrolijk spel verheugen, een operette van die Poldi Reiff. Dan lacht men veel, het is er heel niet stijf. Op het terras, met ijsgekoelde drank en luist'rend naar een strijkjes' zacht muziek, Lacht nog de jeugd en glimlacht d'ouderdom ietwat melancholiek. t Was daarom ook, dat uit het verre binnenland De velen kwamen aangeland, Want Soerabaia was in Java's Oost bekend En werd als dé gezelligste, de leukste stad erkend. Laat ons de oude stad eens in gaan dwalen, Langs Rode Brug, die vel' exotische lokalen Met pracht en praal uit Bombay, naast grote handelshuizen, Waar elke dag het wemelde van geld, en wisselkluizen. Daar heet t de Chinese wijk, in vele kleine stegen Bloeide er verborgen handel, en opium als zegen. En heel aan d Oedjong het Marine-etablissement Waar na veel ijv'rig werken het jaarlijks evenement. Van dans, muziek en hoffelijkheid, Waar gratie werd ten toon gespreid En schoonheid was te merken. Ginds in 't verschiet of meer nabij De schepen op de rede. Waar ied're handelmaatschappij In winzucht op de trede Van d'overwinning wilde komen. Wie hielp de vreemden uit hun dromen? De Rotte's Lloyd en Amstels Nederland Van vreemde smetten vrij! Die krokodillenstad, aan Kali Mas verbonden, Liet met veel vrolijkheid ook onherstelb're wonden. Doch in de ruime "bovenstad" geheten Werd veel aan voetbal, golf en tennissen gedaan; Ook bloeide een roeiclub aan de smalle waterbaan. Wat was dat leven, werken, mooi, schoon warm, veeleisend, Wat leek het al te bloeien, was men blij en prijzend, Want jeugd en kracht ging hand in hand in 't pogen En lach en vrolijkheid straald'uit de ogen. Dan woond' op Simpang de Resident. Het grote Ziekenhuis was daaromtrent. En Kajoon, heerlijk aan de kali tronend, De Palmenlaan, waar veel gegoeden wonend, Zich nog bij maanlicht wisten te vermaken, Bij short- of longdrink bridgend zonder staken. De Simpang Sociëteit niet te vergeten, Waar dames in 't lokaal werden geweerd, Waar 's avonds in de tuin bij zachte muziek veel heerlijks en gezelligs werd verteerd. En ook misschien van alles nagemeten. Een grote mooie vloer voor rolschaatsen en dans, Hier toonde zich vaak veel vrouwvolk extra mans En, om dit lang relaas eens kort te sluiten Moet nog een dwaze grap, één avond bot gevierd, verteld: Zes dogkartpaardjes, losgemaakt, met koetsiers' oog ontsteld, Werden door heren 't lokaal al trapp'lend ingevoerd. En om 't biljart en elders, ongesnoerd, Tot klein galop, elkaar verdringend, Vlot aangevuurd door 't edel stel, al zingend! Hoe t einde was, nouwel een grote strop; Koetsiers een flinke fooi, de rekening uiterst hoog, én de fontein kapot! N. TAKKEN-SCHMID

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1979 | | pagina 10