Alles zullen we samen delen Soerabaja H.B.S.-Reünie Zaterdag 19 April 1980 van 16.00-24-00 uur. Nederlands Congresgebouw, 's-Gravenhage. U ontvangt de circulaires in Januari 1980. Telefoon: 070-681644 en 070-252895 Eén van de grappigste bevallingen, die ik in mijn loopbaan meegemaakt heb viel wel in de maand juli 1934 toen ik in de kraamkliniek 'Mardi Santoso' te Soerabaja zuster Schuur man, die met vakantie ging, verving. Er werkten Javaanse verpleegsters en vroedvrouwen over wie zuster Schuurman de leiding had onder supervisie van een arts. De consultatie-bureaus werden zeer druk bezocht en ofschoon ik geen woord Javaans sprak was het er toch heerlijk werken. Ik herinner me nog dat ik die maand slechts vijf nachten mijn bed gevoeld heb. Maar als de zonnige zendeling-dominee van Hoogstraten op bezoek kwam, ver gat je even al je beslommeringen, ik had me er met plezier dood gewerkt. Eens werd onze hulp gevraagd bij een bevalling aan het andere eind van de stad. De a.s. moeder trad me tegemoet alsof met haar niets aan de hand was terwijl haar man in de bedstede lag. Een echte bedstede met gordijntjes er voor. Telkens als de vrouw zich onder een wee gebogen voortsleepte, rolde de man zich met misbaar om-en-om in bed. Ik bekeek die sandiwara eens even en speelde het spelletje mee. Vroeg belangstellend naar zijn welzijn en liet hem 30 cc. castorolie innemen. Eindelijk, toen hij wel op moest staan kon de vrouw haar kindje normaal ter wereld laten komen. De volgende dag liep het moedertje haar huishouden weer te beredderen en lag haar man op de kerosi-malas bij te komen van zijn 'moeilijke bevalling'. Hij breide er nog een snipperdag aan toe. Op de foto zuster Schuurman met peuter op haar arm. Als ik wel ingelicht ben heeft "Mardi Santoso' zich in de loop der jaren enorm uitgebreid. E. VAN ZANTEN-HASSELMEIJER en dus ook het Nieuw Soerabaiasch Handelsblad, kwam eind november 1957 bij oekase van de minister van Voorlichting te Djakarta. Als laatste hoofdredacteur van het N.S.H. was ik met mijn redactie op slag werkloos en werkeloos geworden. Het werd tijd voor de laatste Nederlanders om te vertrekken, dachten wij, al waren dat er nog duizenden die op een boot of vliegtuig wachtten. In oktober 1957 waren wij nog op "werkvakantie" in Bali geweest en uit de aantekeningen die ik daar had gemaakt en waaruit ik toen wel een boek had kunnen schrijven, wilde ik een serie kranten artikelen over het interessante Bali schrijven. Het is bij het eerste artikel gebleven. Fried Sprengers, hoofdredacteur van De Vrije Pers, had er al eerder de brui aan gegeven en was in alle stilte in september 1957 naar Nederland ver trokken. Vooral het laatste kwartaal van 1957 werd gekenmerkt door de boycot van Nederlanders. Daaraan ontkwamen ook wij niet. Op een vroege morgen wan delde mijn vrouw in de voortuin van ons huis. Op het grasveldje vond zij een pisau belati in de grond steken, met daaraan een papier gespietst, waarop met zoveel woorden stond: "U bent een van de mensen, die ons Nieuw-Guinea kunnen teruggeven". Anderzijds: tot kort voor ons vertrek konden onze twee dochtertjes van om streeks negen jaar ongestoord met de betjak naar en van school op Simpang. Het betjakstation voor onze deur aan de Djl. Sulawesi, vlak bij Gubeng Tro- wongan, leverde in die periode het zelfde beeld: als de meisjes met hun schooltassen naar buiten kwamen sto ven altijd twee of drie betjakvoerders met hun karretjes naar het hek. In die tijd hebben wij onze echte In donesische vrienden leren kennen en dat waren er tot onze grote verwon dering vele, en dat zijn ze gebleven ook. En nu tot slot van die krant, die ove rigens al ter ziele was: op 6 januari 1958 gingen mijn vrouw en ik met onze drie kinderen aan boord van het Italiaanse schip Toscana, berooid, want niemand mocht met geld aan boord komen. Onze goede chauffeur Moel- roewah had ons met de auto zo dicht mogelijk bij het schip op Perak ge bracht. Ik herinner me nog dat ik hem onze laatste honderd rupiah gaf en dat wij hem en zijn auto nog een poos je hebben nagekeken. Met de Toscana vertrokken ook 519 ouden van dagen, zoals wij hen toen noemden, uit de tehuizen aan Bubutan en Blauran. Na ons aan boord te heb ben geïnstalleerd gingen wij tussen de bejaarden aan de railing staan op het middenschip om te kijken naar de drukte tussen wal en schip. Ik zag nog een aantal Indonesische hoogwaardig heidsbekleders de loopplank opkomen in uniformen met hier en daar goud galons. Ik herkende, toen ze wat dich terbij kwamen, dat het 't hoofd van de Soerabaiasche douane was met zijn onmiddellijke ondergeschikten. Ik ken de hem vrij goed en had hem nog ont moet bij de Emigratiedienst (of is het toch Immigratiedienst?) bij het in orde maken van onze uitreispapieren. Tegen mijn vrouw zei ik nog: "Wat komen die lui hier in vol ornaat aan boord doen?" "Misschien komen ze ons op het laat ste ogenblik weer van boord halen!" We stonden even later nog wat op het dek rond te kijken toen plotseling de luidspreker rondschetterde: "Willen de heer en mevrouw Heil op verzoek van de kapitein in de salon komen?" Wij de trap naar de salon opgeklom men en wie zaten daar, keurig in een rijtje naast elkaar op stoelen langs de wand? De kapitein en de voltallige Douaneleiding, die opstonden toen wij binnenkwamen. Het was een bevriende relatie die van ons afscheid kwam ne men - vrienden geworden op de val reep - in een persoonlijke relatie en uit waardering voor ons werk bij de krant. NOUD HEIL 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1979 | | pagina 16