wat een stad!
Ach, Soerabaia
Aari de monding van de boze, bruine Brantas lag Soerabaia, wit en vriendelijk
en lachend, een stad waarvan men houden moest. Het is waar dat het niet de
allure had van Batavia, niet de deftige afstandelijkheid, niet de koele voornaam
heid van de overschaduwde boulevards ginds, maar daar woog ruimschoots de
hartelijkheid en levensblijheid tegenop. Soerabaia sloeg zijn armen om je heen:
"Kom maar", knikte het de vreemdeling toe, "en strijk neer in een van die
gastvrije Embongs met hun grote Indische huizen; op de chique Darmo-, Coen-,
of Reinierszboulevard, of prefereer je de boomrijke Goebengbuurt?" "Welkom
vreemdeling!" riep de stad, "verpoos je aan het strand van mijn haven Tandjong
Perak, verlustig je in de blauwe verten van Straat Madoera, zoek verstrooiing
in de Simpang Club, bij Hellendoorn, of in de vele, vele bioscopen. Ik bied je
goede restaurants, een voortreffelijke Chinese keuken, zelfs het onovertroffen
Broodje Biet. En 's middags", zo fluisterde de stad, "wanneer de drukkende
warmte, lang en roerloos tussen de huizen hangend, tenslotte toch op de vlucht
is gejaagd door het koene Madoerese briesje, dan vreemdeling, is het goed
toeven aan de boorden van mijn rivier, mijn Brantas, die bovenstrooms woest
en boos buiten zijn oevers kan treden, maar die ik hier, in mijn schoot, getemd
heb tot een gewillig lam."
En over die Brantas nu, wilde ik het
in het bijzonder hebben, want geen
instituut in de stad heeft me zoveel
vreugde bezorgd als die logge, goeiige
reus met zijn lemen voeten: de kali
Brantas.
Traag en zwaar van vruchtbare klei,
zakte hij zeewaarts, vroeger bevolkt
met krokodillen, nu onschuldig. Halver
wege Kajoon lag een eerst onaanzien
lijk soort schuurtje, later uitgegroeid
tot het riante houten clubgebouw van
de Roeivereniging Brantas. Beneden
een loods met wherries, skiffs en gie
ken, waar altijd die verrukkelijke geur
van hout en teer hing, ervoor een bre
de vlonder, met een stukje grond er
naast, waar we 's avonds een koel
drankje in het moegeroeide lijf goten,
onder mystieke uitspraken als: "Hij
trok over bakboord", "jij reed te vlug
op", "je diepte bij de inpik", vergezeld
van sappig geklets op de blote benen
in een vruchteloze poging de muskie
ten te verjagen.
Hier werd ik ingewijd in de eerste
moeilijke beginselen van die verheven
sport. O Brantas! Over jouw wijde
water weg te glijden, soepel, vrij, alsof
je zweefde op de wolken. De ruige oe
verbegroeiing - vreemde ervaring! -
boven je uittorenend, de wereld vanuit
een boeiende nieuwe hoek beziend.
Wij roeiers voelden ons hemelhoog
verheven boven de stuurlieden, die
immers maar lui achterover hingen in
hun stoeltje, twee lusteloze stuurtouw-
tjes in de hand, op gezette tijden "in-
twee, weg-twee" roepend. Neen, dan
waren wij duidelijk bestemd voor het
hogere werk!
Maar op een mooie namiddag gebeur
de het, dat de jaarlijkse wedstrijd tus
sen de oude herenvieren (oud, niet in
leeftijd, maar in wedstrijdervaring), de
afstand clubgebouw-Wonokromo, ver-
roeid zou worden. Er was een medaille
aan verbonden en dus altijd een zeer
spannende aangelegenheid. Helaas
bleek van een ploeg de stuurman ziek
te zijn, en het geviel dat ik toevallig
het blikveld van de slag kruiste. "Hé
jij daar!" riep hij autoritair, "wil je even
sturen?" Mijn protesten en pleidooi
voor mijn totale onkunde waren ver
geefs: er was gewoon niemand anders
van het juiste gewicht. "Hou jij 't zaak
je maar op koers," sprak hij luchtig,
"dan geef ik de bevelen wel."
Ik wrikte mijn, toch voor zoveel ver
hevener werk geschapen achterste, in
het krappe keiharde stuurstoeltje en
piepte in doodsnood mijn eerste com
mando: "Klaarmaken-slag klaar? - af!"
En weg spoot het, de riemen kletsend,
het water kolkend, de bruine schuim-
fluimen ons om de oren vliegend. Van
achter mij schreeuwde nog de wed
strijdleiding: "Rechterboog nemen on
der de brug, in het midden is een zand
bank opgedoken!"
"In-weg, hup-weg!" animeerde ik, zo
als ik de anderen had horen doen, we
liepen aardig uit op de twee andere
ploegen.
Daar naderden we de brug en wat
ontwaarden mijn ontzette ogen? Een
visser had zich op zijn vlotje onder de
rechterdoorgang - ónze doorgang -
genesteld. Wat te doen? De linkerdoor
gang was onbruikbaar door waterplan
ten, in de middelste was overnacht die
zandbank gegroeidHoé dan de
ze? Ik schreeuwde mijn ontreddering
uit." Laat lopen de boot!" commandeer
de de boeg. "Doorroeien!" bulderde
de slag. Riemen in elkaar, alles uit ba
lans, fonteinen van water - inlopende
vijand, hun boeg al op de hoogte van
onze slag.
"Opsodemieteren, pigi g.v.d.l" brulden
ze tegen het mannetje. Dat doorviste.
"Slag klaarmakende nervositeit
gierde door mijn keel. Wat in 's hemels
naam moest ik doen? Dat argeloze rot
ventje op zijn vlotje doorklieven of...
Ik zette met dichte ogen koers naar de
middenboog. Daar schoten we het don
kere gat in en - zaten muurvast.
Nou, ze werden wel onaardig hoor,
mijn vier mannen. Vloekjes laten, en
of ik van de ratten besnuffeld was, en
wie er aansprakelijk was voor dit on
voorstelbaar stuk onbenul in de stuur
stoelVooral toen de twee andere
boten ons vanonder de rechter door
gang passeerden (hoe? hadden ze dat
manneke ondergeploegd?) en ons
machteloze geworstel en gewrik met
hoongelach en gefluit opluisterden,
toen knetterden er onzegbare woorden
door de serene namiddag.
Ach, wat moet ik verder nog vertellen?
Toen we eindelijk loskwamen, waren
zij al aan de einder verdwenen en
toen we op het clubhuis arriveerden,
zaten zij aan hun tweede biertje, met
de eerste en tweede prijs in het ver
schiet.
Die avond zat ik geheel alleen op de
vlonder. O ja, wel tussen de anderen,
maar niemand richtte het woord tot mij.
In mijn eentje zat ik lucht te wezen en
mijn muskieten plat te kletsen. Dat
hield zo wel een paar dagen aan. Het
absolute dieptepunt van mijn roeicar-
rière.
Ach ja, Soerabaia
HÉLÈNE WESKI
lllll!lllllll!llllll!l!lll[lllll!lllllllllllll!l!lllllllllll!ll!!l!l!!!!!lll!lllllllll!lll!l!lllllllll!!!lllllll!lllllllll!!!!!l!lill!:i!lllllllll!lllllini!!l!l!lllllll!!l[ll!lllll]l!l!!!!l!ll)lllllllll!lll!i:i!lllll!!ll!li;:illll::li:i:!!l!i::!!:i]lini!l!!l:ili:iil[!l![lll[lilliil!!
GENT ENG-KALI
Rogier schoot deze foto, schreef achterop "Genteng Kali"? Waar Genteng Kali? Moet
genomen zijn vanaf de Plampitankant, in de buurt van de Genteng Brug, weet u nog waar
die is? Waar blijft nu dat fotografische geheugen en de onvergetelijke herinnering? Zet
een paar koeien op de voor- en een hooiberg op de achtergrond, dan heb je toch Stomp-
wijk of Pijnacker? Rogier heeft makkelijk schrijven, die heeft de hitte gevoeld en de kali
geroken I
27