Javaanse stijl teruggaat, heb ik al eens
vroeger in deze bladen geschreven
(Tong Tong 15 sept. 1974)
Men kan aannemen, dat radèn Rahmat
dicht bij de moskee, waar hij bij het
"gebed" placht voor te gaan en waar
hij de jeugd onderrichtte, zijn woning
had. Hij zou leerlingen gehad hebben
die de Islam ook buiten Surabaya on
derwezen, b.v. zijn zoon sunan Bonang,
die naar Tuban verhuisde, waar men
zijn graf nog zeer vereert. Een andere
vermaarde discipel was de eerste der
heilige mannen van Giri van welke
heuvel bij Gresik zij een grote invloed
oostwaarts in de Archipel hebben uit
geoefend, tot in de Molukken toe. Dit
waren de wali's (voluit: wali' ullah
vrienden God's), die bij de Javanen nog
steeds in hoge ere staan.
Radèn Rahmat staat in de wali-ver-
halen bekend als een eerbiedwaardige
grijsaard, omringd door vele leerlingen
en familieleden. Zijn dochters deden
goede huwelijken met Javaanse voor
namen. In 1467 overleed hij op hoge
leeftijd en hij werd bij de moskee
begraven. Dat hij destijds nog geen
hoge maatschappelijke positie be
kleedde zou dit eenvoudige graf kun
nen aanwijzen. Er is nooit een grafhuis
boven gebouwd, zoals dit bij andere
wali's wel het geval is. Zelfs geen
"klamboe" onttrekt het aan het gezicht
der talrijke bezoekers. Ds. Valentijn
wist er in zijn dikke boek (dl. IV, blz.
48) van te verhalen, "dat deze groote
Heilige zoo slegt (eenvoudig) op zijn
uitdrukkelijk verzoek begraven is. Het
graf was maar een weinig hooger dan
een menigte andere Moorsche graven
die men er rondom heeft". De "pries
ter", die hem rondleidde, "gaf ook
voor, dat er boven het graf van dezen
Heilige tot drie maal toe een gehemelte
gemaakt (was); dog dat het tot drie
maal ook door de Engelen in de brand
gestoken, en daarom zeker zoo on
gedekt gebleven was". De predikant
kon echter geen sporen van brand ont
dekken. Een eind verder in het boek
(blz. 158) doet hij een ander verhaal.
Men had wel een "heerlijke Tent over
het graf gemaakt, maar die was door
een zware storm weggewaaid, tot op
Madura toe. Hoe het ook zij, er is nog
steeds geen dakje boven het graf ge
bouwd. Hier omtrent iets onreins te
brengen of wel te wateren is niets
anders dan met zijn leven te spelen,"
waarschuwt onze predikant. Het was
ook een grote eer, om deze graven te
bezoeken, "alzoo het alle groote hei
ligen zijnen deze eere is mij be
wezen, wanneer ik anno 1706 daar ge
weest ben", schrijft onze dominé, wie
alle valse nederigheid vreemd was. Het
is nu geen bijzondere onderscheiding
meer, om daar te komen en voor ont
wijding behoeven de vromen niet meer
te vrezen, want er is om het graf van
radèn Rahmat een stevig ijzeren hek
gezet.
Intussen bleef de Islam zich na radèn
Rahmat's dood niet tot de wijk Ampèl-
Denta beperken, doch verbreidde zich
ook in de overige stadsdelen, en zelfs
daar buiten. De Portugees Tomé Pires
weet te verhalen, dat de heer van Te-
rung, die over Surabaya zeggenschap
had, een Moslim was. Toch bleef hij de
Hindoe- Javaanse oppervorst gehoor
zamen. Dat was in 1515, twaalf jaar
voor de val van Majapait. Zo stelt het
ook de Javaanse overlevering voor.
De heer van Terung en de vorst van
Demak waren eigenlijk stiefbroeders.
Beiden kwamen uit Palembang, en had
den dezelfde moeder, de putri Tjina of
Chinese prinses. Maar de Demakker
had de laatste vorst van Majapait tot
vader en de Terunger arja Damar van
Palembang. Laatstgenoemde heeft aan
vankelijk ook geen bezwaar om de
vorst van Majapait als petjat-tanda van
Terung te dienen, zijn halve broeder,
ofschoon zoon van de oppervorst, ech
ter wel. Vandaar, dat hij zich ver van
het hof in Demak vestigt. Vandaar be
gint dan ook het grote offensief tegen
de ongelovige stad.
Voorlopig blijft de man van Terung
trouw aan zijn heer, de oppervorst. In
1524 trekt hij met de Hindoe-Javaanse
scharen op tegen de troepen van de
vorst van Demak, die de nederlaag
lijden. De petjat tanda van Terung
doodt daarbij zelfs de vierde imam
der Demakse moskee, pangulu Rah-
matullah van Undung. Diens zoon, de
grote sunan Kudus neemt echter in
1527 wraak. Dan komt de grootste
aanval op Majapait los. De heer van
Terung valt van zijn Hindoe-Javaanse
opperheer af en sluit zich bij zijn
geloofsgenoten aan. De grote stad viel,
volgens de Javanen juist in het stellig
onjuiste Javaanse jaar 1400 (A.D.
1478). Zij verdween nagenoeg van de
aardbodem en vele Hindoe-Javanen
vloden oostwaats, waar zij zich nog
enige eeuwen wisten te handhaven.
Zo bleef Surabaya enige jaren vrij en
onafhankelijk. Pas in 1531, zo luidt een
kort bericht in een oud Javaanse jaar-
tallenboek, kwam het onder Demaks
gezag. Misschien deden de Surabay-
anen in 1538 mee aan een zeetocht der
Demakse vloot tegen de Portugezen in
de Molukken, die op niets uitliep. Stel
lig deden ze in 1546 mee aan een
expeditie, die de Demakse vorst tegen
het nog heidense Panarukan onder
nam. De Portugese auteur Mendes
Pinto, die de tocht waarschijnlijk niet
zelf heeft meegemaakt, doch enige fan
tastische berichten in West-Java daar
over heeft opgevangen en naverteld,
deelt mede, dat de Hindoe-Javanen
een felle tegenstand boden. Aan weers
zijden werd hevig met geschut ge
bombardeerd. De lieden van Demak
zouden volgens Pinto niet minder dan
130.000 rnan verloren hebben!
Maar tijdens de beraadslagingen over
een laatste grote aanval op de stad,
luisterde de jonge beteldoosdrager van
de vorst van Demak al te gespannen
naar de gesprekken der Moslimse
aanvoerders, waardoor het hem ont
ging, dat zijn meester hem tot drie
maal toe om betel verzocht. De al te
ongeduldige vorst tikte de knaap die
een zoon was van de regent van
Surabaya, licht op het hoofd, een voor
een Javaan dodelijke belediging! Vol
woede doorstak de jongeling de De
makse heerser met een kleine kris.
De moordenaar werd nu met al zijn
verwanten om het leven gebracht! Hier
na werd het onfortuinlijke beleg op
gebroken en er brak een uiterst bloe
dige burgeroorlog uit. Tenslotte werd
een "pate Sudayo, principe de Sura
baya" tot opperheer over het ganse
Demakse rijk gekozen. Tot zover deze
fantastische Mendez Pinto, die men
voorzichtig dient te lezen.
Toch is op dit bericht m.i. te weinig
acht geslagen. Want wel vernemen wij
later niets meer over een Surabajase
opperheer over het ganse Moslimse
rijk, doch Surabaya blijkt na 1546 on
afhankelijk van het Demakse gezag te
zijn gekomen. Geprikkeld door het
wreed ter dood brengen van zo vele
Surabayase aanzienlijken moet de
nieuwe heerser aan de Brantas be
sloten hebben, zich niets meer van de
Demakse autoriteiten aan te trekken,
doch zich onafhankelijk te verklaren.
In een korte lijst der Surabayase re
geerders, bewaard in het Museum te
Jakarta, wordt de nieuwe heerser Sun-
djaja genoemd en met hem schijnt in
derdaad een nieuw geslacht van Sura
bayase "koningen", zoals zij in de pa
pieren der O.l. Compagnie heten be
gonnen te zijn.
Het staat vrijwel vast, dat in de aderen
dezer nieuwe heersers over Surabaya
ook enige druppels bloed van de wali
radèn Rahmat van Ampèl-Denta vloei
den, hetgeen hun gezag op den duur
zeer ten goede moet zijn gekomen.
Het ligt voor de hand, dat deze nieuwe
Surabayase koningen een uitgebreide
"kraton" behoefden, om hun aanzien
naar buiten te laten uitkomen. Sporen
daarvan zijn in de oude kota van Su
rabaya nog niet aangetroffen - echt
bodemkundig onderzoek naar histo
rische gegevens heeft in Indonesië nog
nauwelijks plaats gevonden - doch wij
vinden hem op de reeds genoemde
kaart van 1677 terug, zodat wij de
plaats enigszins kunnen aanwijzen. Hij
lag wel in de buurt van het huidige
Baluwarti bolwerk), niet ver van
Karanggan. Onze handeldrijvende
voorouders hebben de "koning" in zijn
Kraton nog bezocht, toen zij een fac
torij in Gresik hadden. Vóór de Kraton
lag een met waringins omzoomd plein,
de aloen-aloen. Aan de noordzijde
daarvan was de pasar, aan de zuid
kant de eigenlijke Kraton. Een siting-
gil, een hoge grond, waarop nu in de
Vorstenlanden de sunan of de sultan
plegen te tronen, ontbrak nog. De ko
ning van Surabaya zat op een lage,
stenen verhevenheid, met zijn hove
lingen in kringen om hem heen. Toen
de Hollanders hem bezochten, regeer
de er een hoogbejaarde, blinde vorst.
De kleedjes, die de Hollandse koop-
(lees verder volgende pagina)
7