De schoenmakerij Van Der Capellen
Linkerfoto: Tante Truus en Paatje temidden van enkele medewerkers en werksters bij hun gaarkeuken in Bandoeng, die aan een kleine
10.000 mensen eten leverde. Op de rechterfoto de ruimte waar iedere dag enorme hoeveelheden eten werden bereid.
Het echtpaar Van der Capellen (paatje en tante Truus) is zeker bekend bij de
mensen die gedurende de Japanse bezetting buiten de kampen in Bandoeng
woonden. Zij immers stond aan het hoofd van de gaarkeuken die, vooral voor
zeer behoeftige Indo Europeanen, een dagelijkse uitkomst betekende, omdat ze
daar voor weinig geld voeding van goede kwaliteit konden kopen. Men zegt
zelfs dat de nu zo beroemde nasi rames in die tijd door mevrouw Van der Ca
pellen werd "uitgevonden". Wie dit alles subsidieerde dat weet ik niet, maar
het is ook goed mogelijk dat er geen subsidie was en dat zij er voor zorgde
dat de inkomsten en uitgaven met elkaar in evenwicht bleven.
Maar, zoals uit de titel blijkt, het is
niet mijn bedoeling over de gaarkeu
ken te schrijven, wel over de schoen
makerij waar haar man de supervisie
over had.
Beide "bedrijven" waren gevestigd in
een loods aan Kebon Kawoeng. Hoe
lang de gaarkeuken reeds bestond
toen ik in maart 1945 bij de schoen
makerij begon te werken weet ik niet.
De schoenmakerij was bijna een jaar
voordien opgericht.
Het was voor Indische jongens van
14 tot 16 jaar, ook in Bandoeng, lang
zamerhand moeilijker geworden om
buiten de kampen te blijven. Eén van
de eerste vereisten was om ergens te
werk gesteld te worden, waarbij je
liefst ook een soort, door de bezetter
erkende, werkpas verkreeg. Dan was
de kans om opgepakt te worden al
wat kleiner.
Zoals gezegd, begin maart 1945 begon
ik bij de schoenmakerij te werken. Er
was net een plaats vrijgekomen, om
dat één van mijn vrienden er wegging.
Hij ging "automonteur" worden bij een
bedrijf waar Japanners in en uit lie
pen. Daar voelde ik helemaal niets
voor. Hij zei echter dat hij niet "zijn
hele leven" zulk dom werk bij de
schoenmakerij wilde doen, maar een
echt vak wilde leren. Enfin, zo werd
ik dus door hem voorgesteld aan
paatje. Ik kon er direkt de volgende
dag beginnen. Werktijden waren van
negen tot half vijf, met een half uur
schafttijd. Loon naar werken. Schaar
meenemen. Nadere bijzonderheden zou
ik nog horen van de leider van de
jongens, Jellema genaamd. De werk
tijden vielen me wel mee, want bij mijn
voorgaande werkgever, een Chinees,
waar we met een groepje van 5 In
dische jongens koekjes moesten af
wegen en in blikken verpakken (wat
hebben we er in het begin veel van
gesnoept) waren de werktijden van
half tien tot zes uur (Japanse tijd uiter
aard). Welgemoed was ik die dag al
ruim voor de aanvangstijd aanwezig.
Zo langzamerhand druppelden de
werknemers binnen. Jongelui van mijn
leeftijd, in kleur variërend van blank
tot diepbruin. Tegen de openingstijd
kwam er een jongen van een jaar of
negentien en deze knaap bleek Jelle
ma te heten. Als nieuwe medewerker
werd mij door hem een plaats aange
wezen in de zaalvormige ruimte, die
de afdeling jongens vormde. Er waren
naar schatting vijftien jongens. Er
naast, in een kleinere en daardoor
knusser aandoende ruimte was de
meisjesafdeling gevestigd Ongeveer
zeven meisjes werkten er, dacht ik.
Hun leidster was een jonge Indische
vrouw, waarvan ik me de naam niet
meer herinner. Van de zaal waar we
werkten herinner ik me nog dat de
open ruimten (ramen zonder glas) zo
hoog waren aangebracht dat je zelfs
staande niet naar buiten kon kijken.
Namen van enkele jongens die ik me
nog herinner zijn: Wuck, Java (een
Ambonnees), Jongen, Lucardie, Scipio,
de gebroeders Vodegel en De Rozario.
Van de meisjes herinner ik me nog
één naam: Els Rundberg.
Om nu met het werk te beginnen: als
beginneling moest je van verschillende
stukjes afval sheetrubber een soort lap
maken. Deze stukjes werden zodanig
verknipt dat ze tegen elkaar pasten.
De randen werden met lijm (daarover
later) ingesmeerd en tegen elkaar aan
gedrukt. Het was wel monnikenwerk.
En dat deed je dan de hele dag. Aan
het eind van de dag werd de ontstane
lap gecontroleerd door Jellema. Dat
gebeurde door er vrij hard aan te trek
ken. De stukjes mochten dan niet van
elkaar loslaten. Gebeurde dit toch dan
moest je het herstellen en opnieuw
laten keuren. Was het dan nog niet
goed dan mocht je het pas de volgen
de dag opnieuw ter controle aanbie
den. Later leerde ik door de ervaring
dat je het afgekeurde spul na repa
ratie beter tot de volgende dag kon
bewaren alvorens te laten controleren,
omdat de lijm dan goed gedroogd was.
Dit aan elkaar plakken van de stukjes
sheet deed ik twee dagen, daarna be
gon je met het maken van zolen en
hakken, later van het bovenwerk en
ten slotte mocht je uit deze onderde
len de schoen in elkaar zetten, maar
daarover later meer.
Allereerst het gereedschap. Dit was
in de eerste plaats een eigen schaar.
Daar was je natuurlijk erg zuinig op
('s avonds meenemen naar huis). Had
je geen schaar dan kon je het werk
niet eens doen.
De schoenmakerij bezat blokken hout
in de vorm van een afgezaagde boom
stam waarop je met een hamer (van
de schoenmakerij) de aan elkaar ge
lijmde vellen rubber sloeg ten einde
ze nog beter aan elkaar te laten kleven,
nadat ze van te voren onder een hand
pers op elkaar waren gedrukt. De lijm
die werd toegepast maakten we zelf.
Het recept was eenvoudig. Van kleine
stukjes afval crêpe rubber knipten we
fijne schilfertjes af en gooiden dat in
een glazen potje waarin een scheut
petroleum was gegoten. Je maakte on
geveer zoveel als je voor één dag
nodig dacht te hebben. De lijm maak
te je dan aan het einde van een werk
dag en de volgende dag kon je met-
8