De Wilde Sprongen der Natuur
De bottelier wilde de stuurman niet verlaten.
Wij zijn bijna toe aan een merkwaardig jubileum.
In 1983 zal het honderd jaar geleden zijn, dat de fatale uitbarsting van de
Krakatau plaats had. Over deze wilde sprong van Moeder Natuur zijn bibliotheken
vol geschreven: de ramp eiste zoveel levens en was bovendien zo spectaculair,
dat de geleerden en overlevenden er zich mee bezig gehouden hebben. Hier is
nu nog weer eens een verhaal over de ramp, van stuurman Pieter Willem
Stokhuyzen, die ter reede van Telok Betong dit overdonderend gebeuren mee
maakte en overleefde. Hij was een goede dertiger, toen de uitbarsting plaats
had en noteerde in het familieboek van de Stokhuyzens het volgende over zijn
ervaringen. Zij zijn met grote nuchterheid en onopgesmuktheid beschreven en
wellicht daardoor juist zo treffend.
In 1883 was ik 1e stuurman op de bark
"Marie" van de firma Landberg Co
en maakte op Telok-Betong de uitbar
sting van de Krakatau mee. De "Ma
rie" was een barkje van 250 ton. Wij
lagen in augustus daar op de reede
zout te lossen. Gezagvoerder en vrouw
logeerden aan de wal. Er was een
weinig asregen, zeer fijn, maar nie
mand dacht aan een grote uitbarsting.
De 21e augustus echter, hadden wij
een soort zeebeving. Verscheiden
prauwen sloegen van hun ankers en
dreven tegen ons schip aan. Sommige
zonken en wij visten elf man op. Daar
het schip nu eens met vaart naar de
wal vloog en dan weer naar zee, be
sloot ik, wanneer het wéér naar zee
ging, ketting te steken, en het 2e an
ker te laten vallen, om zodoende het
schip rustiger te laten liggen, hetgeen
ook gebeurde, zodat wij vertuid la
gen. 's Morgens waren wij bezig een
derde anker klaar te maken, toen ik
in de verte hoge zeeën zag aankomen.
Wij hadden juist de tijd alle luiken te
sluiten, toen de zee ons bereikte.
Twee flinke schoeners verdwenen met
man en muis en wij werden dwars van
het havenhoofd op het strand gezet.
Vuurtoren en kolenloodsen gingen in
zee. Toen de zee weer afliep stonden
wij droog. Een gouvernementsvaartuig,
"De Baron" stond ver op het strand.
Toen begreep ik, dat er nog meer zou
kunnen volgen en voorzag alles zo
goed mogelijk.
De equipage (inlanders) vroeg permis
sie om aan land te gaan, hetgeen ik
toestond, want ik wilde de verantwoor
ding voor hun levens niet op mij ne
men. Alleen de bottelier wilde niet
weg. "Waar de stuurman blijft, blijf ik
ook", zei hij. Het grootste gedeelte van
de equipage ging aan wal, maar zeven
mannen en vrouwen viste ik weer op,
daar zij door de stroom in de gaten
van het hoofd wegdreven. Vier man
kwam op een kruishout terecht en
verdronken.
Om 10 uur v.m had er een vreselijke
uitbarsting plaats; het was tot de vol
gende morgen volkomen duister. Een
tweede vloedgolf sloeg ons schip
dwars en plat op zijde, zo, dat wij
dachten, dat het met ons gedaan zou
zijn.
Wij zaten met ons allen in het kajuitje
in pikdonker opgesloten, wachtende op
hetgeen verder zou gebeuren. Om drie
uur n.m. hoorden wij weer een vloed
golf komen. Het schip stootte vreselijk
en elk ogenblik dachten wij, dat het
uit elkaar zou slaan. Daarna bleef alles
rustig. Ik waagde na een paar uur aan
dek te gaan. Onmogelijk echter, want
er viel zo'n zware asregen, dat je het
niet houden kon.
Wij dachten allen hoog op het strand
te staan, maar toen het eindelijk licht
werd, zag ik, dat wij door de laatste
zee van het strand afgesleept waren
en op zes vadem water lagen.
Eén ketting was echter gebroken. Wij
hebben toen nog vier weken daar ge
legen, daar wij door de zware puim
steen, die was gevallen, niet weg kon
den. Later werden wij door een boot
weggesleept.
Toen een paar dagen na de uitbarsting
de wal per sloep niet meer te bereiken
was, en het puimsteen nog niet dik
genoeg, om daarover te gaan, dachten
wij erover, om een paar trossen aan
de wal te brengen, om daarlangs met
de sloep aan wal te komen.
Maar hoe? Een oude inlandse matroos
stelde voor om zulks te doen met
vliegers. Wij maakten een grote vlieger
van couranten. Daaraan een lange
staart met een briefje met het verzoek
ons langzaam in te halen.
Op de vlieger werd een dunne lijn ge
stoken. De vlieger kwam goed aan
wal en een paar man van het garnizoen
begonnen de lijn in te palmen.
Ongelukkig brak de lijn af door het
schuren op de puimsteen. Toen maak
ten wij twee zeer grote vliegers. De
een op het einde van de lijn en de
andere op de bocht, die anders over
het puin zou slepen. Wij kregen toen
de lijn aan wal.
Langzamerhand staken wij er zwaar
dere lijnen in, zodat eindelijk een flinke
tros aan wal vastgemaakt kon worden,
zodat wij met nog een tros er op,
communicatie met de wal kregen, daar
de sloep toen langs de tros aan wal
gehaald werd. Toen de puimsteenlaag
nog dikker werd, werd van de wal een
brug gemaakt van bamboe, dwars, met
daarop een loopplank. Daarover werd
zout aan wal gebracht en haalden wij
brandhout van de stukgeslagen prau
wen en vernielde huizen.
's Avonds was het aan boord haast
niet uit te houden van de stank van
de lijken, zodat wij alles moesten slui
ten.
Langzamerhand werd alles verbrand
om epidemieën te voorkomen. Aan de
wal komende, vonden wij de lijken van
de 1e officier en machinist van de
"Baron". Overal onder het puin staken
lijken en menselijke overblijfselen uit.
Van de gehele plaats waren alleen de
Benteng, de Residentswoning en de
gevangenis blijven staan, daar die op
een heuvel stonden. Alle Europeanen
waren in het Residentiehuis gevlucht,
maar hadden ook een benauwde tijd
doorgebracht, daar men bang was
voor het instorten van het dak, door
de zware asregen.
In het geheel waren op Telok Betong
4000 mensen omgekomen.
Ons eerste werk aan boord was 's-
morgens de lijken, die langszijde dre
ven met lange bamboes onder het puin
te stoppen, daar alles met de zuidelijke
winden in de baai dreef, en niet ver
der kon, en zich daar verzamelde.
Een bewakingspost van de Krakatau vanuit Pasauran.
22