puilde. Mr. Lewis had één idéé fixe of
complex: de gebroeders Young. "Me
neer Senior", klaagde hij tegen mijn
vader, "dat u toch altijd praat met mijn
vijanden, ja. Vertrouw ze toch voor
geen gobang! Zij loeren toch dag aan
dagals ik failliet, let u op, zij dan
sen een rondedans op mijn graf!"
Maar beide zaken bleven floreren en
er was nog een grote triomf voor de
heer Lewis weggelegd. Mijn vader had
er het initiatief toe genomen om bij de
Resident van Semarang, de heer J. C.
Brinks, iemand voor het ridderschap
voor te dragen: Mevrouw Van Emmerik
van de Witte Kruiskolonie te Warak
(Salatiga) zou 31 augustus 60 jaar
worden (1931). Er werd een comité ge
vormd waarvan ook Javaanse en Chi
nese vrienden van de kolonie deel uit
maakten en op plechtige wijze werd
een bedrag van 5.000,die dag aan
de jarige uitgereikt. Maar er zou meer
volgen, want het landvoogdelijk echt
paar kwam later naar Warak, waar het
lintje werd opgespeld. "Meneer Van
Soest die de steen aan het rollen had
gebracht, keek zo onschuldig moge
lijk". schreef "Moe" van E. later in
haar Witte Kruis-Nootjes. Ik stond met
mijn Brownie-camera in de aanslag om
een foto te maken, maar hoe? Daar
kreeg G.G. de Jonge mij in het vizier.
Ik hoor nog de boomlange landvoogd
zeggen: "Ach, meneer de Gouverneur
en Resident, die aardige jongedame
wenst ons te vereeuwigen - laten we
dus in haar lens kijken". De goed
lachse Gouverneur van Midden-Java,
de heer Neys en de deftige resident
van onze stad stelden zich op, de
landvoogd glimlachte uiterst minzaam
en ik kreeg ook nog de plechtig kijken
de adjudant op het plaatje. Mevrouw
Neys had zich gelukkig ook net omge
draaid, maar helaas, mevrouw de Jonge
stond half buiten het beeld. De foto
werd later door mijn
broer uit de Bezuiden-
houtramp gered. Was
deze gebeurtenis al ge
noeg om het echtpaar
De Jonge van de sym
pathie van Midden-Ja
va te verzekeren, er zou
meer volgen. Bij hun
bezoek aan Semarang
kreeg niet de soos de
eer van hun bezoek met
beide dochters maar de
Stadstuin! Wij waren
lid van de soos, d.w.z.
mijn beide broers; onze
ouders en ik konden er
daarom altijd komen.
Lid zijn van de soos
heette dat je de ballo
tage had doorstaan. Er
werd niet gelet op wel
stand, wel op goed ge
drag. Je mocht ook niet
deelhebben aan de
commercie, d.w.z. een
zaak exploiteren. Wim
frequenteerde de Stads
tuin meer dan de soos,
hij liet geen enkele fes- G.G. de Jonge
tiviteit daar passeren. Er was een
stadstuinbioscoop, er traden geregeld
Hawaiigroepen op, er aren jazzbands.
Het I.E.V. vergaderde er.
De soos was bekend om zijn verruk
kelijke croquetjes, vooral door de boe-
djangs gewaardeerd, die ze mee kon
den nemen. De heer Lewis die meen
ik iets te maken had met het bestuur
van de tuin, was meer dan opgetogen.
"Ik introduceer u!" zei hij, "U komt
toch alle vier?" Wim was helaas twee
jaar tevoren gestorven. "Wedden, dat
ik het bal open met de oudste freule
en daarna met haar zus mag dansen?"
Hij kreeg gelijk! Hij was een prima
danseur, lang, slank, qua postuur ge
schikt om een mooi danspaar te vor
men met elk der beide dames. De
voldoening bleef nog dagen van zijn
gezicht stralen. Eén-nul op de gebr.
Young voor lugubere rondedansen
waren die misschien geschikt, maar
niet voor deze gloriedans!
Het Paradeplein! Daar had "De Loco
motief" haar kantoren en ook de "Se-
marangsche Courant" van Van Goud
oever, waar Wim bijdragen aan lever
de. Daar stond ook het Semarangsche
Vendukantoor. Maison Hoogvelt was
eigenlijk een stukje Den Haag met zijn
witte meubeltjes en taartjesvitrines. Je
kon er ook café au la it drinken. Van
het Paradeplein voerde de weg naar
de Chinese kamp.
Aan het gedeelte van Bodjong dat
naar het station Tawang voerde, stond
het huis van de Resident met zijn ver
dieping. Daar heette het Boeroe en
moest je goed uitkijken dat je niet
plots kalkwit besmette kleren kreeg,
want in de bomen wemelde het van
de blekoks die er rumoerden en er
zich niet om bekommerden waar hun
witsel terechtkwam.
Het andere eind van Bodjong werd
begrensd door het grote Postkantoor
bij het bezoek aan Warak in 1931.
en was je de brug over de Kali Boeroe
over, dan kwam je in de kantorenwijk.
De Stoomvaart Mij Nederland, de Rot-
terdamsche Lloyd, de firma H. G. Th.
Crone, waar ik werkte, de Semadmij
(Sem. Adm. Mij), de Cultuur Mij der
Vorstenlanden om maar enkele te noe
men waren er gevestigd. Zo tegen
elven klonk er altijd de verlokkende
roep. van een jongetje dat lemper of
ander lekkers te koop aanbood. Op
een smoorhete dag bestelde ik een
garnalenbroodje en was prompt ziek
voor een uur. Iets later op de middag
klonk de roep van "katjang goleng".
In die wijk heerste altijd de drukte van
scheepstijdingen, makelaarsbezoeken,
transacties. Kregen we weer eens een
kalender cadeau met afbeeldingen van
schepen en havens, dan zwalkte mijn
fantasie de tijd ver vooruiteens
zou ik reizen door allerlei vreemde
landen!
Aan Bodjongs brede weg stonden ook
de oude huizen met witte kolommen
en marmeren trappen. Mr. van der
Jagt bewoonde er een van, de familie
Mr. Clifford een ander. Wim kwam er
aan huis bij de familie Guykens. Dat
gezin had louter zonen en een negen
tigjarige grootmoeder, mevrouw de
douarière Oetgens van Waveren Pan-
cras Clifford. Het broze dametje bracht
Wim eens in grote verwarring door te
zeggen: "Weet je dat de Bijbel enkele
heel gewaagde passages bevat?" en
toen hij het antwoord schuldig bleef,
knikte ze met haar grijze hoofd. "Ja,
soms is het een ondeugend Boek!"
Twee van die oude huizen waren pen
sions. Het ene heette Koopman, het
andere Wilhelmina. Aan beide heb ik
herinneringen, maar die passen niet
in dit bestek.
Soms gingen Jan en ik per dogcar naar
kantoor, meestal allebei verdiept in
een boek. Ik kocht elke maand een
gedichtenbundel. Las graag de blijde
verzen van P. C. Boutens, maar ook
de bittere van Slauerhoff, of wie er
dan "uitgekomen" was. Soms werd
dan een passage rhythmisch onder
streept door een pets van de "koesir".
Vergeet niet de grote zaken op Bo
djong. Over Wolff en Oss, de beide
Maurices, heb ik het al eens gehad.
Er was ook Toko Warees, waar je or
gandie handschoenen kon kopen voor
de bioscoop premières in het Paté
theater! Meta Crul, de modezaak waar
ik mijn voilejurken kocht maar ook
eens een manteltje van witte zomer-
flausch voor koele avonden. "Ze ver
dient een pluim voor haar beschrijvin
gen", schreef Jeanne Reyneke van
Stuwe in De Gids, "maar vergist ze
zich niet als ze iemand in het warme
Indië een wollen manteltje aantrekt?"
Dat manteltje droeg ik later in Neder
land in de bezettingsjaren nég. Op
Bodjong had je ook een exotische
Toko Bombay.
Namen tuimelen aan je voorbij als je
het over Semarang hebt. Blakang Ke
bon, waar een tante uit Soerabaja al-
(lees verder volgende paginia)
5