Het Grachtenhuis van Nienhuys Door Dr. H. J. de Graaf In Holland staat een huis, een deftig grachtenhuis. Te Amsterdam natuurlijk, waar men er zo dol op is, dat ze thans onbetaalbaar zijn. Heerengracht 380-382, een dubbel pand dus. Het wordt thans gerestaureerd, terwijl het nog niet eens zo heel oud is. Nog geen eeuw! Gewoonlijk denken we bij restauraties aan eer biedwaardige Gothische kerken, of aan schilderachtige trapgevels uit onze Gouden Eeuw. Doch dit kapitale huis is in het laatste kwart der vorige eeuw gebouwd in opdracht van een oud-lndischgast, Jacobus Nienhuys, een millionair. Maar toen hij begon was hij maar een eenvoudig ondernemingsassistent. Hij werd echter de pionier, de baanbreker, de grondlegger der Delische tabaks cultuur, de eerste hoofdadministrateur der Deli-Maatschappij. Waaraan, of liever waarmee heeft hij het verdiend, dat hij na zijn vroege repatriëring nog tientallen jaren in dit grachtenpaleis, zijn stichting van een welverdiende rust mocht genieten, zo als men dat tegenwoordig zegt? In 1858 had het Ned.-Indische Gouver nement met de sultan van het Suma- traanse Siak het z.g. Siak-tractaat ge sloten. De Vorst stelde zich daarbij onder het Nederlandse gezag, doch kreeg ook de waarborg, dat zijn gezag over zijn volk en vazallen zou worden gehandhaafd. Een dezer, de Sultan van Deli, weigerde echter zich aan Siak te onderwerpen en verkoos rechtstreeks onder het gezag van Ba tavia te staan, waartoe het ten slotte ook is gekomen. Daar diens gebied uiterst vruchtbaar doch zeer volkarm was, heeft het Gou vernement enige mislukte pogingen ge daan, om er een cultuurgebied van te maken, doch de ware opbloei der cul tures is aan het particuliere initiatief te danken. De pionier hiervan is de heer Jacobus Nienhuys geweest. Men stelle zich bij deze koploper der Deli-cultures geen traditionele Deliaan voor, zoals hij in de verbeelding van sommigen nog leeft: een forse, ruige figuur, opgewassen tegen alle ver moeienissen en beslommeringen van klimaat en bodem, ook niet overbe schaafd. Deed niet het sprookje de ronde, dat, toen zo'n tabakker van Sumatra's Oostkust eens bij Javaanse collega's te gast was, zijn gastheren zich verbaasden, dat hij met een vork at en aan whisky boven bier de voor keur gaf. Op foto's uit die oertijd maakt de heer Nienhuys geen krach tige, robuuste indruk, hij lijkt meer een kantoorman, maar in dit schijnbaar zo zwakke lichaam huisden een krachtige wil, een grote moed en een scherp verstand. Daarnaast was hij in de grond een bescheiden man, wars van op snijderij. Van Nienhuys kan men terecht zeggen, dat hij niet alleen de tabak was inge gaan doch dat hij er ook uit is voort gekomen. Immers, zijn vader was een der voornaamste tabakshandelaars te Amsterdam en graag had de oude heer gezien, dat zoonlief in de voetsporen zijns vaders was getreden. Doch het jongemens had andere ideeën: hij wou het gewas zelf telen. Daartoe behoefde hij niet overzee te gaan, doch hij be kwaamde zich op de "tabaksonderne ming Willem III" nabij Rhenen. Vaak vergeten wij, dat ons land óók tabak produceert en als men van Doorn naar Rhenen rijdt ziet men er nog de fer- menteerschuren staan, niet van bam boe, als in de Oost, maar van hout. Na zijn vaderlandse leerjaren bracht hij nog enige tijd in Duitsland door, waar hij zoveel opspaarde, dat hij de zee reis naar Java kon betalen, om de Kaap natuurlijk. Jacobus Nienhuys In 1860 kwam de 24-jarige te Batavia aan en trad in dienst bij de tabaks onderneming "Nicot" bij Ngaldjoe in het Rembangse. Drie jaar was hij daar werkzaam, toen hij kennis maakte met een Arabier, Abdoellah genaamd. De ze avontuurlijke persoonlijkheid had zich op Java reeds voor Prins uitge geven en beweerde van de Delische sultan bepaalde monopolies te kunnen verwerven. Als men hèm in de arm nam, zou Nienhuys een zeer voordelig contract kunnen sluiten, mits men hem natuurlijk een behoorlijk aandeel in de winst gunde. Nog vóór 1863 zou men op een 30.000 pikol tabak kunnen re kenen! Niet minder dan twee hande laren gingen op deze verleidelijke voorstellen in en zonden een scheepje met twee gemachtigden naar Deli. Nienhuys sloot zich als derde daarbij aan. Toen zij in Medan aankwamen, bleken Abdoelah's beloften valse voorspiege. lingen. De Arab was een zwendelaar en nadat hij ook nog op diefstal was betrapt, werd hij per Gouvernements kruisboot afgevoerd om voor de rech ter te verschijnen. Ook de twee ge machtigden hadden er thans genoeg van en vertrokken, zodat slechts Nien huys overbleef. Hij was al begonnen in allerlei artikelen handel te drijven, zelfs in paarden, en hij ondernam reizen naar Pinang en Singapore, om er opi um en lijnwaad in te slaan, en die dan op Sumatra's Oostkust te slijten. Doch tevens besloot hij te doen, waarin de zoon van Hadramaut te kort geschoten was, n.l. een contract te sluiten met de Inlandse Vorst. Nienhuys woonde toen in de kampong Laboean Deli, een verzameling van bamboehutten en wat houten huizen, alle op palen. Het Sultanspaleis stond op palen van acht voet. De onzinde lijke bevolking deed op primitieve wij ze wat aan tabaksbouw. Het was er ook verre van veilig; iedereen liep er gewapend rond. De jonge Nienhuys had enige meubels en huishoudelijke artikelen van de kapitein van het zeil schip gekregen, waarmee hij was aan gekomen. Voorlopig betrok hij een leegstaand huis, dat de Sultan Mah- moed Perkasa Alam te zijner beschik king had gesteld. Het was in elk ge val ruim genoeg, zodat, toen het vol gende jaar zich de eerste Gouverne mentscontroleur aandiende, deze bij Nienhuys introk. Ook zijn eerste Chinese koelies logeerden onder zijn dak. Moest hij voor zaken naar Pinang, dan ging de reis per Chinees zeil scheepje van 50 ton, waar men een ligplaats kreeg van een manslengte in het rond. Er was geen enkel gemak, maar men vond er kakkerlakken bij de vleet. De reis duurde toen veertien dagen. Zijn eerste proeven met tabaksplanten deed Nienhuys in een tuintje, dat hij van een Inheemse had gekocht, doch hij keek al spoedig uit naar een gro ter terrein. Buiten medeweten van de Resident van Riouw, die ook Sumatra's Oostkust onder zijn beheer had, mocht de Sultan hem geen grond geven, doch toen Nienhuys dreigde heen te zullen gaan, kreeg hij bij zijn bezoek aan de Sultan de assistent-resident mee. De Vorst bleek zeer welwillend, had allerminst het land aan Europeanen en stond Nienhuys toe overal tabak te planten, waar hij maar wilde, dus fei telijk gratis. Doch voor de uitgaande tabak diende onze planter 50 cents per kilo aan de Sultan te betalen. Deze halve gulden was voldoende, om de heerser schatrijk te maken. Men zie slechts het prachtige paleis, dat hij later bewoonde in de hoofdstad Me dan. De grootste moeilijkheden leverde het gebrek aan werkvolk. Grond was er genoeg, maar inwoners uiterst schaars en traag. De Maleiers lieten zich niet verlokken, om in Nienhuys' tuin te gaan werken. Bataks in het binnenland bleken onwillig en ongeschikt. Zelfs een reis naar Pinang leverde eerst niets op. Het slot is geweest, dat Nien huys zijn heil bij de Chinezen zocht. Na een tweede Pinangse reis kwam hij 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 6