^Jiagan Siapi-eoApi, om nooit te vergeten
10
Het is een bekend verschijnsel, dat met het ouder worden van de mens, zijn
jeugdherinneringen, en in het bijzonder die uit zijn kinderjaren, hem vaker en
helderder voor de geest komen en vaak geven zij hem een gevoel van blijd
schap en geluk, dat hij te voren nooit zo gevoeld heeft. Het zijn ook onze
geestelijke zintuigen alléén, die ons terugvoeren kunnen naar de dingen, die
wij in het verre verleden zagen, hoorden, voelden of roken. Bij voorbeeld, als
ik denk aan de tongkeng-bloem, dan ruik ik de geur daarvan en zie ik met mijn
geestesoog de gele trosjes weer hangen aan een para-para bij onze oude put,
die van binnen, langs de rand, begroeid was met fijne chevelure-planten. Als
ik denk aan witte duifjes-orchideëen, die in een bepaalde periode alie tegelijk
bloeien, ruik ik in de geest, hun heerlijke zoete geur en ik zie ze, gegroeid tegen
een boom.
Als ik terugdenk aan 's-Lands Plan
tentuin in Buitenzorg, zie ik mij weer
's middags tegen de schemer wande
len langs de rozentuin naar het bos
bij het Treub-laboratorium, waar de
hoge tjèngkeh-bomen groeiden en ik
ruik de bitterzoete geur van de dikke
paarse tjèngkehs, die in het gras lig
gen en tegelijk hoor ik weer het een
tonige koor der tonggèrets.
Als ik denk aan rijpe padi, dan zie ik
mij weer wandelen langs de Buiten-
zorgse landbouwschool naar buiten.
Ik ruik in de oogsttijd de pas gesne
den padi en zie ons uit de halmen
olèhho's snijden en ik hoor de melan
cholieke toon, die wij hieruit voort
brachten. Als ik terugdenk aan mijn
laatste woning in Djakarta op de O-
ranje-boulevard, waar ik tegen de
schemering altijd op het grote terras
zat, geniet ik weer van de onbeschrij
felijk mooie, helgekleurde zonsonder
gang en zie ik in de vruchtentijd grote
zwermen zwarte kalongs zich afteke
nen, op weg naar de vruchtentuinen
van Pasar-Minggoe.
Als ik nu door omstandigheden moei
lijk inslapen kan, behoef ik b.v. maar
te denken aan het geruis op het dak
van de Indische stortregens en ik val
in slaap door dat heerlijke kalmerende
ruisen.
Krontjongmuziek doet mij dadelijk te
rugdenken aan de maannachten in
het oude Batavia en dan zie ik weer een
groepje Indische jongelui aan wande
len op sandalen en in slaapbroek en
kabaja met hun gitaren of mandolinen.
Ze brachten een serenade aan een of
andere schone in de buurt. Wij waren
toen nog héél jong, mijn zusters en ik,
en ik hoor mijn grootmoeder zeggen:
"Vooruit jullie meisjes, naar bed. Daar
komen die gladakkers weer aan".
Ik ben onzegbaar dankbaar, dat ik
geboren en getogen ben in dat mooie,
veilige Indië van weleer en heb daar
mijn heerlijkste herinneringen aan.
Het leven was voor ons één groot
avontuur en voor de toekomst ver
wachtten wij nog mooiere belevenis
sen.
Eens zag ik op de televisie het bezoek
van president Nixon aan China en zag
de koele, onverschillige blikken van
de Chinezen en hun zeer gereser
veerde houding. Plotseling kwam bij
mij het beeld op van een ander soort
Chinezen, dat ik gekend heb toen ik
ongeveer zes jaar oud was. Een vrien
delijk en lacherig ras kende ik toen
en daar wil ik u iets van vertellen.
Mijn vader was douaneambtenaar en
werd nagenoeg elke twee jaar over
geplaatst naar een of ander deel van
de Archipel. Hij werd ook geplaatst
op Bagan Siapi Api, aan de Oostkust
van Sumatra, Het plaatsje telde on
geveer 5000 Chinezen, die daar allen
leefden van de visvangst. Er woonden
in die tijd 5 Nederlandse gezinnen.
Ons huis lag op de grens van het be
woonde deel en de echte jungle en
het gebeurde wel eens, dat kantjils,
wilde zwijnen en panters op ons erf
kwamen. Het huis, van planken ge
bouwd, stond op hoge neuten en wij
kinderen vonden onder het huis een
ideale speelplaats. Wij hadden er zelfs
een schommeltje.
In het zand onder het huis zag men
vaak kleine putjes en als wij daarin
schepten, kwam er een rond beestje
uit met een puntig kopje, de oender-
oender. Dit beestje legden wij dan in
een ander kuiltje en ogenblikkelijk
kwam de bewoner daarvan te voor
schijn. Er ontstond een gevecht en de
indringer werd eruit gesmeten. Dat
was voor ons een amusant spelletje.
Aan de overkant van de grindweg, dit
was de hoofdweg in het djamboe-
monjet bos, waar wij woonden, had
een Chinees gezin een bamboehut
met een cementen plaveisel er voor,
waarop enige Chinezen geregeld de
trassie kwamen stampen. Met ont
bloot bovenlijf en een kort broekje
aan en met een grote bamboehoed op
het hoofd trapten ze lustig op een
massa visjes en garnalen, totdat er
één grote brei ontstond, die enige
dagen in de zon bleef drogen en welk
produkt voor de verwerking tot tras
sie diende.
De hele omgeving, inclusief ons huis,
was dan ook bijna dagelijks doordron
gen van de stank daarvan. In het be
gin vonden wij deze stank afschuwe
lijk en liepen steeds met een zakdoek
met eau de cologne tegen onze neus
gedrukt. Maar wij raakten na enige
tijd gewend aan die lucht en toen wij
daarna weer naar Batavia teugkeer
den, misten wij het zelfs en vonden
de lucht daar maar flauw. Wij hadden
een héél groot erf om ons huis waar
hoge flamboyantbomen groeiden, die
prachtig en uitbundig bloeiden. In het
midden van de tuin groeide een grote
melati-gambir struik, waarvan de geu
rige bloemen tegen de avond open
gingen en de hele omgeving parfu
meerden. Ik genoot altijd van de
prachtige zonsondergang en herinner
mij levendig, dat ik eens aan mijn
vader vroeg, waarom de lucht bloed
rood was. Hij antwoordde, dat er een
grote oorlog in Europa was, waar de
mensen elkaar dood schoten en dat
God hier erg boos over was en daar
om de lucht kleurde met hun bloed.
Dat zei hij, omdat hijzelf een hekel
had aan bloedvergieten en om een
antwoord op mijn vraag te verzinnen.
In dat Bagan Siapi Api was voor de
Europeanen weinig vertier. Er was een
kleine sociëteit, waar de heren biljart
ten en eens in de maand gaf de Ka
pitein der Chinezen ons een diner.
Bagan Siapi Api, het Chinese vissersplaatsje aan de Oostkust van Sumatra.