De "Hongaarse Krul99 (slot) De schiet- en veldoefeningen. Voor de meerdaagse schietoefeningen ging men naar Tjipatat, een desa voorbij Padalarang en Radjamandala. Daar kon men het niet alledaagse beeld aantreffen dat een sergeant op wacht stond. Ook de schietcorveediensten als munitiedra- gen, het schijfcorvee e.d. werd door de adspirantreserveofficieren gedaan. Dit gold ook voor de "eendaagse" schietoefeningen op de "Goenoeng-Bohong" bij Tjimahi. Zo genoemd vanwege de echo's. En als altijd werd er lotèk en theebier, naast andere etens. en drinkwaren gedronken. Want de zon kon behoorlijk schijnen en het, op zijn schietbeurt wachten, maakte hongerig en dorstig. "De enige grote oefening die mij als militiesergeant nog bijstaat", vervolgde de gewezen KNIL-reserveofficier, "was die vanuit Garoet. Ze duurde ook niet één, maar meerdere dagen. Met gepantserde voertuigen, z.g.n. o- vervalwagens, vertrokken we, in de nacht, vanuit het 1e Depot Bataljon Infanterie. Behalve de karabijnmitrail- leurschutters (de KM 15) zaten we op de bodem van het voertuig. En konden dus slapen. Onze Manlichers (de M 95) bij ons. En ook de loodzware ran sels, die nu wel echt gevuld waren, en bekleed, met deken, reserve spijker schoenen, rantang, ondergoed, gym- broek en wat dies meer zij. De patjol- pik en het gasmasker ontbrak ook niet. Daar kon men niet onderuit, zoals wel eens gebeurde bij korte oefeningen, vanuit de tangsi. Dan deed een enke le slimmerik een paar stenen in zijn ransel, inplaats van de vereiste lichte bepakking. Door het bamboemandje dat we in genoemde rugzak hadden, om het geheel een strakke vorm te geven, viel de humbuginhoud niet op. Tenzij je het geval, met de hand, van de man zijn rug tilde. In Garoet aangekomen werd de com pagnie, bij het schaarse licht van en kele electrische lampen en "lampoe templè's" (olielampen) gegroepeerd tot diverse marsonderdelen Er hing een dichte mist en de cursisten had den, in afwachting van de vroege mor gen, het behoorlijk koud. Maar dat veranderde spoedig toen we de mars ingingen. Met het opkomen van de zon, het zichtbaar worden van de de tails van het mooie Preangerlandschap en het getjetter van de vogels, in de bomen, steeg ook het transpiratiege- halte. Achter de kapitein Paardekoper aan werd individueel stug voortge duwd, want als het aan de cursist lag, gaf die er de brui aan. Onze compag niescommandant had één of andere stok bij zich, om zich, hier en daar, te kunnen steunen of takjes weg te slaan. Een rugzak had hij niet. Gelijk de ove rige officieren. Als een slang bewoog de stoet zich voort, heuvel op, heuvel af, over glib berige paadjes en galangans en door boszomen. De grijsgroene garoet-C- uniformen camoufleerden goed; gaven later een wat penetrante lucht af, toen ze doorzweet raakten. De coroïsten zwoegden voort; zagen op het laatst het mooie van de natuur niet meer. Voelden wel aan hun benen en lichaam dat er spiraalsgewijs één of andere berg werd beklommen. Een enkele KM-drager, voor me uit, kon zijn wapen niet meer tegen een sterke helling opdragen. Smeet het voor zich uit, hetgeen vernieling van rijkseigen dommen betekende. Maar niemand die er verder op lette, dan wel het aan een meerdere doorgaf. Dat beschouw den we als "verklikken". Na de no dige, tussentijdse, rustpauzes kwam de CORO, in de namiddag, op een voorbereid bivak aan. Met rokende keukenwagens waarvan heerlijke geu ren afkwamen. Het geheel in een stuk tropisch bergwoud, met vochtige, fris se koelte, hoge bomen, zachte humus en knappende takjes, onder je schoe nen en bovenal: serene stilte. Dat laatste werd met de komst van de op leiding wel verbroken. Commando's klonken, geroep en, af en toe, gejuich schalde en later, gesmak, en gerinkel van bestek en etenspannen, toen een ieder aan het "balgen" was. Van de ondernemingsweg, waar de keukenwagens stonden, moest men een twintigtal meters tegen een heuvel op, om zijn tampat te bereiken. Voor het onderbrengen van de dienstplich tigen was een lange bamboegalerij op gezet. Zo het idee van de veranda van een kamponghuisje, maar dan wel een 20 stuks naast elkaar, waardoor de lengte ongeveer 60 meter werd. Er was IJzerdraad gespannen zodat een ieder de klamboe kon ophangen. De diepte was zodanig dat aan het hoofd einde plaats was voor wat spullen en de ransel. Voor toilet en wasgelegen heid was gezorgd en verder had men z'n patjolpik nog Nadat de inwendige en de uiterlijke mens, voor wat betreft de hygiëne, was verzorgd gingen velen hun matje lees dekens - spreiden. De wachtposten waren uitgezet en de galerijwachten bekend. Lang voor het avondappèl kon men aan het gesnurk en de neergesla gen klamboes merken dat een ver moeiende dag was voorbijgegaan. Aan het echt-buitenslapen werd de volgende ochtend een einde gemaakt door de reveille en het getrompetter voor de dokter. Trompetters, keuken- personeel en de dokter plus zieken verzorgers waren allemaal beroeps en speciaal uit Bandoeng overgekomen. Het fijne van de diensttijd bij het KNIL was dat men aan het eind van een meerdaagse oefening er zeker van was dat men met muziek werd inge haald als men op zijn standplaats te rugkwam. En dat gold ook voor onze CORO- mensen. Hoe moe een ieder zich mocht voelen, achter de muziek van het 15e Bat. aan, was er weinig van merkbaar. Nu ja, een enkele mocht dan wel, met een pijnlijke grimas, zijn strompelende voeten in de pas zien te houden, er viel niemand uit. Ook niet toen de Hongaarse Krul-bezitters, na een be hoorlijk mandibad en het avondeten (compiessnert! I) en het middagappèl de kazerne uitstoof, om in smetteloos- wit de sterke verhalen, daarbuiten te vertellen. Mijn gegevens berusten op de ervaringen bij de Infanterie. Maar de CORO had ook zijn vertegenwoor digers bij de Artillerie, de Cavalerie en de dienstvakken. Ik weet niet meer of het artilleristen of cavaleristen wa ren die het ons lieten zien. Maar wij, slijkkruipers, genoten van een demon stratie die door onze collega's van één der genoemde wapens werd ge geven. NI. polo te paard. De ruiters hadden hun respectievelijke paard be hoorlijk onder de knie. Vlug en wend baar werd elkaar de bal toegespeeld of afgepikt. Het was een fijne opleidingstijd. Wie dacht er toen, in april 1941, aan oorlog met Japan, aan bittere krijgsgevangen schap en scheiding van diegenen die je dierbaar waren. En aan strijd tegen revolutionairen, waartoe ook je CORO vrienden behoorden. Neen, we waren één hecht geheel. Tot het moment dat de bevorderingen tot militieadjudant af kwamen. Toen ontstonden er 3 groe peringen: 1. zij die bevorderd werden; 2. zij die niet bevorderd werden; 3. zij die naar de Koninklijke Mili taire Academie gingen en cadet sergeant werden. Ik behoorde tot de eerste groep, 's- Avonds moesten we aantreden. Ach tereenvolgens kwam een ieder naar voren en kon aan een commissie, ach ter een verlichte tafel gezeten, opge ven bij welk veldbataljon hij wenste te worden geplaatst. Ik had Bandoeng als garnizoensplaats gedacht, maar toen het mijn beurt was, bleek dat niet meer mogelijk te zijn. Zodoende koos ik de dichtstbijzijnde mogelijkheid en dat was het XlVe Bataljon Infanterie te Buitenzorg. ELS 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 20