De vulkaan de Raoeng
(foto: K. T. Satake)
Deze herinneringen gaan terug naar
een zondag in het jaar 1937, de dag
waarop wij, mijn ouders, mijn zusje,
onze Indonesische chauffeur Soeradi
en ik, erop uit gingen met bestemming
Garahan. Voor niet-Oosthoekers: Ga-
rahan is gelegen aan de weg Djember-
Banjoewangi, tussen de plaatsjes Sem-
polan en Kalibaru. Daar had n.l. de
heer Prins, voormalig machinist van de
suikerfabriek Tanggarang (al in de eer
ste jaren van de malaise buiten be
drijf gesteld) zich met zijn gezin als
klein-landbouwer gevestigd.
Zoals ik al eerder zei: Garahan is een
gehucht, dat midden in de rimboe ligt,
pal Zuid van de Goenoeng Raoeng,
een van de nog steeds actieve vulka
nen in de Oosthoek.
Het leven in Garahan ervoer ik toen
als primitief, doch die primitiviteit was
beslist niet onaangenaam. Soms ver
lang ik er naar terug, nu ik al jaren
woon in dit land, dat in toenemende
mate ten prooi valt aan vervuiling, in
dustrialisering en verstedelijking.
Daar was, om te beginnen, géén water
leiding. Het drink- en mandiwater werd
rechtstreeks betrokken uit een kristal
heldere bron in de buurt.
ik dat 't toch wel zeven en twintig
waren, die op de spruitjes zaten te
wachten. Van welke de walm ons
door de gang tegen sloeg. Ik lustte
graag spruiten.
Maar die kamer, die niet groter kon
zijn dan hoog-uit vijf bij zeven. Voor
al die mensen; met de regen druilend
langs de ramen. Wie weet, hóe lang...
Izegrim moest ons de slaapkamers nog
laten zien. Een nauwe, donkere trap
op. Direct onder de pannen, twee ka
mertjes, zó klein, dat, wilde je in de
kast kijken, 't bed eerst tegen de muur
geschoven moest worden. "Kijk, zó."
Ik begon 't warm te krijgen; van nijd.
In de eetzaal werden de spruitjes op
gediend. Met aardappelen en gehakt.
Ik had al gegetenen gedronken
ook. Wij waren de laatste passagiers.
De chauffeur en zijn maat zouden ook
een hapje mee'eten en dan weg rijden.
Ik vroeg hun mij mee te nemen en af
te zetten aan het kleine stationnetje.
Voor mij alleen was in Den Haag wel
een plekje te vinden bij één of andere
vriendin.
De volgende morgen, hij was nog niet
Deze bron was gelegen in een kleine,
idyllische open plek in de rimboe, over
koepeld door het immense bladerdak
der woudreuzen rondom.
Op mijn verkenningstochten in en
rondom het huis van de familie Prins,
ontdekte ik in de tuin een graf van het
type, dat op de begraafplaatsen voor
Europeanen in Indonesië vrij algemeen
was, n.l. met een cementen vloer en
daarop een dito verhoging, die aan de
bovenzijde schuin afgeplat was. Het
geheel werd dan overkoepeld door een
zinken dak. Het grafschrift was als ge
bruikelijk: "Hier rust, enz." Er stond
een meisjesnaam op. Welke, dat her
inner ik me niet meer, maar dit graf
bleek de laatste rustplaats te zijn van
het enige dochtertje van de heer en
mevrouw Prins. Dit echtpaar had nog
een zoon, die luisterde naar de naam
Donald. Die jongen was toen 15 jaar.
De tragedie voltrok zich pas goed aan
dit gezin, toen Donald in 1942 op de
leeftijd van 20 jaar sneuvelde aan
boord van Hr. Ms. Kruiser "Java", tij
dens het hopeloze, doch dappere ge
vecht, dat de ABDA-fleet (Allied Bri
tish-Dutch-American fleet) voerde te
gen de Japanners.
eens open of ik stond al voor de deur
van "Holland helpt Indië". "Ja...ja...
allemaal erg vervelend. Maar zoiets
kon natuurlijk gebeuren."
Wij waren erg laat, 't was al 1951. De
beste woongelegenheden waren na
tuurlijk allemaal al ingenomen door
mensen die ons voor waren. Ze wilden
me graag in alles tegemoet komen.
"Misschien even de lijst inkijken van
aangesloten pensions?"
Wat vond ik bijna boven aan?
Het pension dat wij telegrafisch had
den afgezegd. De kamers waren nog
niet verhuurd. Ik stapte er op af. 't
Huis stond niet in de sjiekste buurt
van Den Haag. Maar het was er warm,
ruim en gezellig. Met vriendelijke
mensen. Ik telefoneerde naar de Ach
terhoek. "Kom maar". Izegrim was
woedend. Morde over een schade
post. "Dien maar in bij "Holland helpt
Indië". zei mijn man, "ik betaal niks."
We moesten wel betalen! Niet aan
hem.
De kamers in 't pension, die ons per
maand met alles inbegrepen, f 450,
Maar om op Garahan terug te komen.
De omgeving leende zich daar uit
stekend voor het maken van lange
wandelingen, vooropgesteld echter, dat
men behoorde tot de categorie natuur
liefhebbers.
Doch voorzichtigheid was hier toch wel
geboden. Mij werd op het hart gedrukt,
er vooral niet alleen op uit te trekken,
daar er in deze contreien tijgers en
panters voorkwamen en deze dieren,
zo werd mij met klem voorgehouden,
zouden een kleine jongen van negen
jaar beslist niet ongemoeid laten, als
ze toevallig honger hadden.
Hec landschap rondom Garahan was,
zoals op talloze andere plaatsen op
Java en ongetwijfeld de hele Indone
sische archipel, van een magistrale
schoonheid, zoals men die in de mees
te tropische landen aantreft. Uitge
strekte oerwouden en daarboven to
renden de helderblauwe contouren van
Goenoeng Raoeng en de Goenoeng
Suket.
Op het einde van die dag kleurde de
ondergaande zon de langzaam donker
wordende hemel lichtrood, waartegen
de rimboe zich inktzwart en ragfijn af
tekende. Het leek wel een tekening van
waterverf en Chinese inkt.
Op dat tijdstip lieten zich de kalongs
zien, die zich als loom-wiekende zwar
te figuren door de avondlucht bewo
gen.
Toen de duisternis helemaal was inge
vallen, aanvaardden we de terugtocht.
Tot even voor Djember lieten de kop
lampen van mijn vaders wagen hun
licht schijnen op de bomen en struiken
van de jungle en niet zelden zagen wij
de gloeiende karbonkels van de ogen
der oerwoudbewoners oplichten.
Dit was, zoals de Engelsen plegen te
zeggen "a perfect end of a perfect
day".
A. POUTSMA
gekost zouden hebben, als we recht
streeks met de eigenaar in zee waren
gegaan, daarvoor werd ons meer dan
het dubbele in rekening gebracht. Door
Nederland helpt Indië. Pech gehad.
Zoveel procent van het inkomen.
Ik twijfel er niet aan, dat de eerste
groepen repatrianten meer geluk heb
ben gehad. Dat zij echt ontvangen wer
den op de manier zoals in het eerste
verhaal geschreven staat.
Maar als ik denk aan mijn ervaringen
en van zoveel anderen die in trieste,
sombere kamers een liefdeloze be
handeling ondervonden van alleen
maar hebberige mensen, dan komt een
buigende chauffeur een beetje ko
misch op mij over.
En ik denk aan die geweldige kerels
op 't Binnenhof. Die zolang al opko
men, elke dinsdag, voor een GOED
RECHT, het KNIL soldij over de oor
logsjaren. Dat hen al meer dan dertig
jaar wordt onthouden. Zelfs een trai
ningspak is hen niet in 't vooruitzicht
gesteld. Ze staan nog altijd in de kou.
PLANTERSVROUW
7