MIJN GOEDE INDISCHE JEUGD CD Met de baboes op de voorgalerij van ons huisje aan de Perak-weg. Op de kinderboerderij. Mijn vriend rechts heeft zijn zondagse broek aan. door J. C. WENDEL Het begon allemaal in Den Helder, waar mijn vader geplaatst was bij de Marine. Toen ik twee jaar was kreeg mijn vader als standplaats Soerabaja toegewezen. Van deze jaren is mij dus weinig bekend, doch daar ons verblijf in Soerabaja vier jaar duurde weet ik nog wel dat we in een huisje woonden aan de "Perak-weg", tussen de brandweer en het café van "Miss Pimmel", op de hoek. Het waren leuke kleine huisjes met een tuintje er voor, daarvoor langs de grote weg liep een grote "slokan" en daar zwommen mijn vriendjes en ik dan in met de natte moesson, tot grote ergernis van de ouders natuurlijk. Naast ons woonde de familie Watimena, die erg lekker Indisch kon koken. Vooral haar djagoeng koek jes waren heerlijk. Dat kon mijn moeder natuurlijk niet, pas uit Holland, en als ze dan ook rijsttafel kreeg van de goede buur dan at ze wel de rijst maar met boter en suiker en de rest van al dat "Indisch gedoe" ging natuurlijk naar de bedienden, maar dat is van lieverlee wel een hoop veranderd. Ook mijn smaak is daar gaan wennen vermoedelijk door al die heerlijkheden, die "tante Wati mena", want dat was het natuurlijk spoedig, maakte, zoals vers gebakken tem pee, en allerlei soorten rempejeh en noem maar op. Haar "lemari spen" was altijd vol met eten. Ook het café op de hoek was een wereld apart met een hoop afleiding. Het was er vrij rustig door de week. De hele internationale wereld dronk er zijn pilsje, avonden lang kon je er in het donker rustig naar kijken wie er allemaal kwamen en gingen, sommigen gewoon, sommigen met een kater, sommigen afgeladen. En nu was het de kunst om dan in het donker over het smalle bruggetje van de grote "slokan" te komen, daar kon je wel mee lachen. Het is wel gebeurd in de droge moes son, dus ook "slokan droog", dat ze er de volgende dag nog in lagen te slapen. Miss Pimmel was een bijzonder mooie vrouw met allerlei exotische kleren van zijde, soms rood, groen of blauw. De ene keer verloofd met een K.P.M.er en de andere keer met een oude zeerot of Engelsman of Ameri kaan. Als zeeman gaf dat wel eens moeilijkheden als beiden tegelijk in het café kwamen, waar beiden aanspraak maakten op hun verloofde. Soms werd het bijgelegd met drank, doch het ge beurde ook wel eens dat ik de volgen de morgen de hele inventaris van het café in de "slokan" zag liggen, de band incluis: te weten piano, viool en gitaar. Alles werd echter meestal in een paar dagen weer in der minne ge schikt, en werd er weer vrolijk gedanst en gedronken. Achter de brandweer was een hoge toren, daar werden de brandslangen in gedroogd. Op een keer is er een brandweerman van af gesprongen, want zijn "bini moeda was lari". Ja, dat kon ook. Achter ons huis was een groot alang- alang veld, en daar speelden de grote kinderen en mocht ik ook wel eens meedoen. Maar het was er vies, want het terrein diende ook als openbaar toilet. Het was ook daar dat mijn vader zijn eerste motor met zijspan kocht, een Harley Davidson, "wadoe stoer zeg". En dan 's avonds gingen we wel eens een "Perakje" maken, heette het dan, dan reden we om de toren die op Perak stond, ik meen bij de douane aan de haven. Soms stopten we daar, vooral als het een hete dag was ge weest, dan was het daar 's avonds zo lekker. Daarna reden we weer naar huis langs al de bars die je daar had, en dat was altijd een vrolijke boel. Jaren later toen we weer terug waren in Soerabaja deden we dat ook nog vaak even 's avonds. Het is altijd het zelfde gebleven. Vooral het rijden langs de Perakweg toen was fantastisch als de flamboyant in bloei stond. Deze verhalen vertel ik nu zelf, maar ik was toen nog te jong om dat intensief te beleven, alleen door verhalen die ik er op latere leeftijd over hoorde kan ik het me nu weer herinneren. Op mijp zevende jaar ging ik weer naar Holland per S.S. Indrapoera en werd mijn vader weer in Den Helder geplaatst. Op mijn 12e jaar, gelukkig weer terug naar "Nederlands-lndië", per Marnix van St. Aldegonde. Op 28 juli 1932 zaten we weer in Soerabaja. Na eerst in een hotel gewoond te heb ben op Simpang kregen we een mooi huis op de Colomboweg no. 1 aan het Perakplein met de groene klok in het midden. Ik moest ook weer naar school en dat was de "St. Aloyssius school" in de lange "Gatotan", een hele goede school van de broeders. Ik had het in Holland tot de vijfde klas gebracht maar ik moest in Indië naar de vierde De St. Aloyssiusschool. Tweede van rechtsboven ben ik.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 12