Kaligarang 12, Semarang HET HUIS VAN DUIZEND DROMEN (I) door Ems I. H. van Soest Mijn vader stierf 15 augustus 1932. Twee dagen tevoren hadden wij hem nog in het ziekenhuis bezocht en zijn vreugde was onbeschrijflijk. "Komen jullie uit de hemel?" vroeg hij. Hij was de dood van Wim op 5 mei 1929 nooit te boven ge komen, maar had zich drie jaar lang overeind gehouden voor ons. Hij stond reikhalzend naar ons uit te kijken als wij van kantoor kwamen en had dan heer lijke hapjes voor ons klaar. We vierden in 1931 twee uitbundige feesten. Mijn verjaardag op 25 maart en het 40-jarig huwelijk van mijn ou ders op 11 juli. Bij die gelegenheid stroomden uit alle delen van Java van familie en kennissen gelukwensen en bloemstukken binnen. Het huis Palmen- laan West 37 kon de vele gasten nau welijks bergen. Ik had het feestlied gedicht op de wijze van "Ramona", mevr. Buning-Boy bespeelde de piano en ieder zong luidkeels het refrein. "Oom, wat deed u veertig jaar gele den?" riep een als humorist bekend staande neef. Die 13e augustus wisselde mijn vader met ieder van ons enige woorden die zijn laatste zouden zijn. "Wijfje, dit goede land... wij waren zo gelukkig". "Jan, mijn oudste. Knappe vent." Dan streelde hij voorzichtig mijn dunne ar men. "Eet jij wel genoeg?" En toen ik knikte vroeg hij dringend: "Hoe gaat het met je boeken?" "Reuzegoed, Paps. Harriët is al uitverkocht en heeft prachtige recensies." Zijn goudeerlijke blauwe ogen straalden. Hij was er ge tuige van geweest dat ik dagelijks om zes uur aan mijn machine zat om vóór kantoortijd aan "Harriët" te werken. "Emsje", zei hij. "Dierbaar Emsje." Hij had niet gevraagd: "Hoe gaat het op kantoor?" Hij vond mijn liefste werk voornamer! Aan zijn sterfbed werd mijn besluit gevormd mij voortaan aan dat werk geheel te wijden. Elke 24e ja nuari, de dag van zijn geboorte schoof ik met een stille plechtigheid een blank vel papier in mijn kleine Corona. Je kon je vader eren met een grafsteen, maar als er woelige tijden kwamen, konden grafstenen wel eens worden opgeruimd. Maar een monument in je hart was voor altijd en ik, die zoveel liefde en vreugde genoten had thuis, zou die gaan meedelen aan anderen. "En hij zou leven ook al ware hij ge storven." Het nieuwe huis, derde in een rij van vijf aan Kaligarang, een zijweg van de Nieuwe Tjandiweg, had ons direkt gepakt. Het behoorde toe aan de heer Lebërt, die het ons verhuurde. Van de vier overige was er slechts één be woond, het tweede, maar de make laarsfamilie Palfenier waren ontoe gankelijke mensen. In het eerste huis kwam onze nicht Marie van Soest wo nen met haar man Charley Krapels. Ze hadden een dochter, Joy, toen een jaar of 14. Van Bodjong komende zag je de Nieuwe Tjandiweg zich omhoog slingeren. Was je het Juliana Kinder ziekenhuis gepasseerd, dan lag Kali garang dadelijk rechts. Op de heuvel, die Kaligarang begrensde, lag het Ooglijdershospitaal van Dr. Wille van het Leger des Heils, vermaard door heel Java om wat daar aan oogheel kunde werd gepresteerd. We namen onze poes Pelsje en de meubels uit de Palmenlaan mee. De poes met zijn prachtige grijs-zwart ge streepte vacht omdat hij tijdens mijn vaders ziekworden onafgebroken on der diens stoel de wacht gehouden had. Maar hij scheen de oude om geving en zijn baas te missen. Telkens verdween hij om ten slotte geheel weg te blijven. Bij de condoleancebrieven voor Pa's dood die mijn moeder ont ving was de meest respectvolle en ontroerende die van ene heer West- hoff, de kleine Indokassier bij Crone, die me altijd aan het lachen maakte door als de roodharige boekhouder brulde: "West-Höóöf" een halve me ter uit zijn stoel omhoog te springen en daarna onder de kreet: "Ja, menir, kom al, meniris ter fout?" naar diens schrijftafel te sprinten. Als hij terugkwam tintelden zijn ogen, die Hollanders konden zich zo druk ma ken! Hij had altijd roerende verhalen over zijn zoontje Ventje. De voorgalerij had een trapje en een balustrade en zag uit op een groot grasveld, waar jongens wel eens voet balden. Wij haalden de rottanmeubels na donker altijd binnen, omdat er ge ruchten waren van diefstal. Aan de buitenmuur hing een brievenbus, die nimmer leeg bleef. In de Palmenlaan hadden we altijd de trouwe roep ge hoord: "Toekang Pos" en namen uit zijn hand aan wat ons toekwam. Mail dagen waren altijd een feest, Jan was lid van een wereldcorrespondentie- club en we ontvingen post uit heel de wereld, zelfs van iemand uit Indo- China van het Vreemdelingenlegioen. Folklore-ansichtkaarten met de post zegel aan de voorkant, vooral die uit Hongarije waren schitterend. Achter de voorgalerij lag een gang, waar links mijn kamer en die van Jan daar achter op uitkwamen. Rechts de grote kamer van Ma. Dan kwam de achter galerij. Daar stond de grote ronde leren bank, getuige van feestvertier in de Palmenlaan, het beeld van de Na- politaanse visser, dat al de salon te Malebari had gesierd, evenals de 300- jaar oude met parelmoer ingelegde Chinese tafel. Naast het buffet stond de salongrammofoon met de honder den platen. Er stond ook het kastje met Wim's fotoalbums, zijn grote post zegelverzameling, zijn plakboeken met bijdragen aan kranten, en alle dier bare dingen die aan hem herinnerden. Ik hakte de knoop bij Crone door toen ik op een goede dag in botsing kwam met de roodharige boekhouder, (deze gaf namelijk de hoofdoppasser, keurig met hoofddoek en krakende sarong, die op mijn "pas, bawah massoek soe- rat-soerat" zoals gewoonlijk, de uitge tikte brieven zou binnenbrengen, op sarcastische toon een tegenorder) stapte regelrecht naar de plaatsver vangend chef en zei: "Bij deze neem ik mijn ontslag". Er verschenen toen van die hoogst optimistische Ameri kaanse boeken van H. Th. Hamblin, J. Collier en anderen en in één daarvan had ik gelezen, dat als je een vast doel voor ogen had, je ook slagen zou in het bereiken ervan, ook al leek het nóg zo onbereikbaar. Als je maar vast geloofde en je wil wist door te zetten. "Durft u dat, nu uw moeder weduwe is geworden?" Ze wezen me op de voordelen van een vast salaris, tan tièmes, wat niet al! Ik zei, ja, voor een man misschien, maar wie zou ooit na tien jaar weten, wie de brieven had ge tikt, ook al stond het initiaal vS achter het streepje met die van de chef er voor? Ze lieten me gaan, toch wel met spijt... De reactie thuis? "Ma zal voor je bidden," de wonderbelofte die me al sterkte als kind. Van Jan een kort: "Hm, jij denkt ook mijn broer is er nog." Ze snuffelden in kranten, er was nog een maand tijd. Als het niet lukte, me met schrijven zelfstandig te maken, moest ik solliciteren naar iets anders, kreeg een prachtig getuigschrift. Ik kwam op een middag thuis en zag dat Ma bezoek had van ds. Sillevis Smit, die om zijn jeugdig uiterlijk de "stu dentendominee" werd genoemd. Ik groette kort en verdween zo gauw ik kon naar mijn kamer, vlug, "Astrid" vertelde me van alles, ik had notities gemaakt in de archiefkamer van Cro ne"Dominee, neemt u het haar niet kwalijk", zei mijn moeder, "ze heeft het wat moeilijk". "Ach, een lief meisje, maar een tikje arrogant," lach te de dominee. De zondag daarop kwam een vriendin me opgewonden vertellen: "Zeg, vanmorgen had domi nee Sillevis het over een dappere we duwe, van wie zelfs hij nog iets had kunnen leren van godsvertrouwen... ik herkende uit zijn beschrijving direct jouw moeder". Enige dagen later kwam Jan met een prospectus: "Hier, dit is nu geknipt voor jou". Het was een aankondiging voor een nieuw op te richten tijdschrift, waarvoor medewerkers en redactie leden werden gezocht. Er was een serie foto's bij afgedrukt met daaron der bekende namen, merendeels au teurs uit Nederland. De oprichter was 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 6