18
teleur
REPATRIËREN
Deze brief is bedoeld om onze onvol
prezen "Plantersvrouw" (zie Repa
triëren in Moesson nr. 12) hulde te
brengen voor haar verslag van haar
repatriëring hier in Nederland. Dat de
opvang van repatrianten in de jaren
die zij noemt zo verliep als zij het be
schreven heeft, is volkomen waar.
Echter, zoals de opvang van repatrian
ten direct na de oorlog verliep zoals
ik deze beschreef in mijn boekoe Tak-
diran is óók waar. Hoe komisch een
buigende piccolo en gedienstige chauf
feur ook op Jetje mag overkomen.
Rond mei 1973 vertoonde de T.V. een
serie filmdocumentaires, onder de ti
tel: Als de dag van gisteren. In één
van die afleveringen zag ik mezelf
terug (enkele seconden maar) aan
boord van een binnenkomend schip.
Even daarvoor zag ik de beelden van
repatrianten op de rug gezien (door
de cameraman en dus ook door ons,
kijkers) aan de railing staan. En over
hun hoofden heen de beelden van een
kade vol afhalers, met en zonder span
doeken met namen van familieleden
erop die deze blijkbaar wilden vin
den. In die momenten ervoer ik rillin
gen van herkenning, zodat ik aan onze
schoonzoon zei: ja, zeg, precies zo
zag ik dat toen ookNiet weten
de dat die cameraman van die film
blijkbaar op hetzelfde dek als ik moet
hebben gestaan in die ogenblikken.
Ik realiseerde mij dat eerst toen ik
mijzelf in een flits herkende (de ca
meraman moet toen beneden aan de
kade hebben gestaan om de aanko
menden te filmen), aan de railing
staand, tussen anderen ingeklemd,
naar beneden kijkend. Dat kleine stuk
je film op T.V. deed bij mij a.h.w. "de
sluizen van herinnering" open, en ik
schreef diezelfde nacht nog wat ik mij
herinnerde, en wat toen diepe indruk
op mij maakte. Het waren dié indruk
ken die ik ook beschreef in mijn boek
je Takdiran; deze waren dus NIET
AFKOMSTIG van de film die ik zou
hebben gezien, Jet. Herinneringen die
ik blijkbaar toch deel met nog ande
ren, gezien enkele brieven die ik in
mijn plakboek heb van lezers. Vergeet
niet dat de repatrianten uit de jaren
eind '45 en heel in het begin van '46
nog anak mas" waren of als zodanig
werden behandeld door de comite's
Ned. Helpt Indië enz.
Eind van dat jaar (1946) gingen wij
weer terug naar Java en bleven in
Bandung wonen tot eind '51, waarna
wij, ditmaal voorgoed, weer naar Ned.
kwamen. Jullie naar de Achterhoek ge
dirigeerd? Ha, wij naar Kootwijk, mid
den op de hei, hartje winter (die van
52) in een zg. contractpension van de
Dienst Maatschappelijke Zorg. Neen,
ook wij werden niet in een taxi erheen
vervoerd hoor; mooi in een steenkou
de autobus richting Veluwe, waar we
in de avond aankwamen op Kootwijk.
De pensionhouder had ons nog niet
verwacht, had nog geen dekens voor
ons, en dus sliepen wij met onze jas
sen aan in een bed zonder lakens en
slopen. Lekker desel-desel om warm
te blijven; ik heb gejankt van woede
en Hannes bezworen om morgen ter
stond naar Amsterdam te gaan naar
mijn ouders. Wat wij ook hebben ge
daan. Maar naderhand werd ons ge
zegd: als je je niet laat opvangen door
D.M.Z. krijg je minder kans om gauwer
een huis toegewezen te krijgen. Daar
om gingen wij terug naar Kootwijk-op-
de-hei, alleen om dat vermaledijde huis
te kunnen krijgen (dat we overigens
pas drie-en-een-half jaar later kregen).
Vertel mij wat over die ellendige jaren
in dat pension, of die pensions. Zij
waren overal hetzelfde. In Kootwijk
hingen 's winters de ijspegels van de
zoldering, vreselijk eten, geen elec-
trisch licht, geen buren, alleen de
(overigens in de lente prachtige) heide
en de bossen. In een contractpension
voelde je je een pengemis, werkelijk
waar. Het verblijf van jaren in zo'n
pension ging aan je vreten. Het rot-
eten, het bad, het verblijf op zich daar,
de telkens terugkerende ruzies met de
pensionhouder om warm water-dat-er-
niet-was als je net in je bad lag (1 x
per week!), om het eten (1 plakje jon
ge kaas per pers.). Ach, ik ga me die
herinneringen niet ophalen, dan vreet
ik me weer op!
Ja, als ik me deze aankomst en opvang
herinner uit 1952, dan kan ik erin
komen dat Jet met verbittering en een
tikje ongeloof denkt over de opvang
van repatrianten in de jaren '46. Niet
temin heb ik het allemaal precies zo
ervaren, en wilde ik betul niet de zaak
mooier voorstellen dan hij was hoor.
LIN SCHOLTE
ANNIE SALOMONS (I)
Naar aanleiding van Uw bericht in
Moesson van 1 februari 1980 even het
volgende.
Op haar 90ste verjaardag werd Annie
Salomons een interview afgenomen
door Letty Kosterman.
Ik hoorde toen over de radio haar ge
duldige antwoorden, gegeven met haar
nog zo jong klinkende stem.
Letty sprak alleen over haar als
schrijfster". Dat was ze ook wel, maar
in de eerste plaats was ze "Rotterdams
dichteresje".
Ik ben nu 81, en weet dat natuurlijk nog.
Ze is laat getrouwd, en kon in Indië
niet aarden Haar man gaf zijn loopbaan
op en werd tenslotte rechter in Den
Haag. Hij overleed in 1941.
Hoe lange jaren heeft ze daarna alleen
moeten leven.
Ik werd weduwe in 1952, en met Kerst
mis dat jaar publiceerde ze in Elsevier
een gedicht: "Na zoveel jaren", waarin
ze beschreef, dat ze soms ineens de
voetstappen van haar thuiskomende
man in het grint van de voortuin meen
de te horen. O, wat sprak mij dat aan!
Zij had geen vrede met het leven van
mevrouw", dat zij leiden moest. In
een in 1960 uitgegeven bundel eindigt
ze een gedicht met:
"Die nooit een arme zondaar woudt
bedroeven
Stel ook mijn poovre lauwheid niet
God van verraders, tollenaars en
boeven
Ontferm U over wie U 't meest
behoeven
Mevrouwen met een keurig interieur.
A. MOLL-LIPS
ANNIE SALOMONS (II)
Reeds als kind in Salatiga doorsnuffel
de ik de boekenkast van broer Wim,
die gespecialiseerd was op Ned. letter
kunde en alle deeltjes van de Wereld
bibliotheek bezat. Annie Salomons en
Hélène Schwarth fascineerden mij tot
ergernis van mijn vader. Hij hield alleen
van gedichten als ze opbouwend wa
ren. Nu, ik vond de blijde gedichten er
wel uit, zo zong ik zelfs uit volle borst
op een wijs, die me zo maar inviel,
Annie's
Heel de wereld is laaiend van kleuren
En de zon brandt mijn wangen in gloed
Ze hadden in die periode waaruit deze
gedichten stamden 1910-1916, nog
mooie zomers in Nedeland. Maar voor
de rest leefde ik intens mee met dat
veel oudere meisje in Holland (het was
1924 en ik wist niet dat ze inmiddels
getrouwd in Medan woonde) dat altijd
maar weer afscheid moest nemen.
Zo stonden we dan ineens tegenover
elkaar in het huis van haar zuster (de
oerknappe Sanskriet vertaalster van
verhalen uit India, Dr. Salomons) nu
mevrouw van Prooye. Geen groter ver
schil denkbaar dan tussen deze twee
voor literatuur blakende mensen, name
lijk Annie van Wageningen-Salomons
en ik, naar het uiterlijk althans. Zij, wier
uitdagende portret op jonge leeftijd al
tijd In den Gulden Winckel prijkte als
"Meisje-Studentje" was nu een wat ge
bogen grijze vrouw die op mijn tante
leek en ik, gedachtig aan mijn rol als
modeverslaggeefster voor Liberty stak
er erg bij af met mijn lengte, Garbo-
hoed, schoudertas (toen pas in de mo
de) en nylonkousen uit Amerika. Ze
was van top tot teen in zwarte wol,
tot zelfs de kousen toe. Maar onmid
dellijk was er contact: "Hoe komt u nu
aan zo'n mooie bontjas na het bom
bardement?" vroeg ze op de man af
en ik, troes trang: gekregen van een
vriendin haar moeder en zelf laten ver
maken op mijn maat. Ze liet me da
delijk een gedicht lezen gewijd aan
haar overleden man, ik meen dat het
getiteld was "De brug". Als het zover
(lees verder volgende pagina)