Planter op Kajoe Aro (I) De grootste theeonderneming ter wereld. door J. Balt Als U van Padang naar Palembang wilt vliegen, zult U moeten opstijgen van het vliegveld Tabing, gelegen aan de weg naar Fort de Koek (Boekit Tinggi), enkele kilometers ten Noorden van Padang. Na het opstijgen wordt Uw oog alras ge troffen door een onafzienbaar oerbos, dat zich van grote hoogte voordoet als een boerenkoolveld. Na een klein half uur vliegen wordt de eentonigheid van het oerbos afgewisseld door de verschijning van een enorme vulkaan: de Piek van Kerintji - ook genoemd de Piek van Indrapoera - ruim 3800 meter hoog, meestal vertoont deze geen enkel teken van vulkanisch leven, desalniettemin is het een nog werkende vulkaan. Op de Zuidhelling van de berg is mid den in het donkergroene oerbos een volgens strakke lijnen afgebakende licht groene vlek te zien: de onder neming Kajoe Aro, vroeger bezit van de H.V.A. Oorspronkelijk zouden op die Zuid helling een serie theeondernemingen worden opgebouwd, doch de malaise van 1930 - en de daarop volgende in ternationale thee-restrictie - veroor zaakte een abrupt einde aan de ver dere ontginning. Wat gereed was van een drietal ondernemingen, werd sa mengevoegd tot één geheel: de on derneming Kajoe Aro, op die wijze de grootste theeonderneming ter wereld wordend. De verbinding met de buitenwereld werd gevormd door een verharde weg, die Kajoe Aro Zuidwaarts verbond met de hoofdplaats van het gewest Kerin tji: Soengei Penoeh, afstand rond 30 kilometer. Van de Piek van Kerintji af splitst de Boekit Barisan zich in twee nagenoeg evenwijdig lopende bergketens, waar tussen zich Zuid-oostwaarts een brede vlakte uitstrekt, geheel ingenomen door de rijstcultuur. Kerintji was een be langrijke rijstschuur. Vanaf Soengei Penoeh naar het Zuiden eindigde de vlakte bij het meer van Sannerang Agoeng. Van Soengei Penoeh liep een weg naar het Westen, die over een afstand van ca. 60 km de Boekit Barisan beklom via veel bochten en hairpins, bij Indra poera de kust van de Indische Oceaan bereikte en daarna de kust volgend eindigde bij Padang. De afstand Kajoe Aro-Padang bedroeg 315 km en bete kende in de tijd van goed onderhoud een autotocht van 8 uren (na de oorlog twee volle dagen). Kajoe Aro lag geheel opgesloten in een onafzienbaar, volkomen onbe woond oerbos. Althans niet bewoond door mensen, maar wel bewoond door een rijke fau na. En om het lijstje dan van de groot ste af te beginnen: olifanten. Er leefde in het oerbos ten noorden en ten oosten van de ondernemingsgrens een kudde van rond 50 stuks, die zich verplaatste, al rondtrekkend, volgens een bepaald programma. Elk halfjaar verschenen zij opnieuw, bleven enige dagen in de omgeving en trokken dan weer verder. De bij de ontginning in vroeger jaren gespaarde ravijnen, die dwars door de aanplant liepen, ston den vol met wilde pisang, een gretige prooi voor de olifanten. Zij vraten de jonge uitlopers van de pisangstoelen schoon weg en kwamen na een half jaar terug om de dan weer aanwezige jonge scheuten te verorberen. Indien zij al eens langs de grens uit het bos kwamen, deden ze weinig schade, alleen hun gewicht was fataal voor allerlei bruggetjes over draina- gegoten e.d. Soms lag langs de grens van het bos een paar hectare kweek bedden, bestemd voor het inboeten van hiaten in de grote thee-aanplant. Deze bedden waren omheind met het zwaarst beschikbare prikkeldraad, be vestigd aan degelijke palen. Blijkbaar zinde dat de olifanten niet, aan de res tanten te zien hadden zij zich in slag orde voor het prikkeldraad opgesteld en op een teken tegelijk een aanval gedaan op de omheining, die daar te gen niet was opgewassen en bezweek. Op hun terugtocht naar het bos waren zij daarop dwars door de kweekbed den getrokken en hadden met hun poten vele jonge theeplantjes verplet terd. Wij trachtten ze dan te verjagen door veel lawaai te maken op ledige petroleumblikken of door het afschie ten van voetzoekers (mertjons) en als dat niet het gewenste resultaat op leverde, werden rond de bedden op verschillende plaatsen oude autoban den opgestapeld en in brand gestoken. Die stank was blijkbaar ook voor oli fanten niet te harden, want ze trokken weg. Gedurende het halfjaarlijkse bezoek gebeurden er de vreemdste dingen. Vóór de oorlog stonden de woonhui zen van de employé's verspreid over de gehele onderneming; elke afdeling (er waren er acht) had een woon- emplacement voor de werkende Ja vaanse bevolking, in de nabijheid waarvan ook de employé, belast met het beheer van de betreffende afde ling, zijn woonhuis had. Op een na middag moest de employé, die langs de noordgrens woonde, - het hoogste punt van de onderneming, rond 1400 m boven zee - e.e.a. bespreken met de boekhouder op het centraal em placement - het laagste punt, waar fabriek en kantoor waren gevestigd - een afstand van circa zes km. Aange zien er voor dezelfde avond een club bijeenkomst was belegd, had hij met zijn vrouw afgesproken meteen be neden te blijven en de auto naar bo ven te sturen om haar op te halen. Zij bleef echter langer weg dan hij ge dacht had en hij vroeg telefonisch aan zijn vrouw waar zij toch bleef. En zie, zij kon niet wegkomen, want een kudde olifanten stond in de tuin en rond het huis! Na enige tijd, toen al het eetbare uit de tuin genuttigd was, droop de kudde af en kwam de weg naar de club vrij. Zo tegen middernacht keerde de fa milie huiswaarts. De weg waarlangs zij reden was over een gedeelte diep ingegraven in een heuvel. Vlak vóór de auto kwam van de rechterhelling een olifant naar beneden glijden, liep dwars over de weg - zonder ergens acht op te slaan - en klom langs de linker helling weer naar boven. De auto-koplampen waren met het oog op de toenmalige oorlogsomstandigheden al bijzonder verduisterd, doch gaven nog net genoeg licht om niet in een val te lopen, want na de eerste olifant volgden nog circa 50 kudde-genoten. Niet lang voor de te verwachten Japan se bezetting, hadden wij langs de bos- grens rondom de gehele onderneming, ongeveer 100 meter diep, het bos ge kapt en de vrijkomende grond ge schikt gemaakt voor kleinlandbouw. Elk Javaans hoofd van een gezin kreeg een strook (ladang) bijzonder vrucht bare grond van 100 meter diep en 50 meter breed (dus een halve hectare) ter beschikking. Mocht gedurende de Japanse bezetting de voedselsituatie moeilijk worden, dan had een ieder een stuk grond dat bij doelmatige be werking genoeg voedsel kon opleve ren. In de loop der oorlogsjaren heeft de ervaring geleerd dat dit een bijzon der nuttige voorziening is geweest. Want een Javaan is een voortreffelijk landbouwer. Een Javaan wordt gebo ren met een patjol. Wat kunnen al die landen in Afrika daar veel van leren! Gedurende de bezettingstijd, toen ik door de Jap belast was met het "draai ende houden" van het ondernemings- werk, werd ik op een dag gewaar schuwd, dat op een bovenafdeling de olifanten langs de rand van het bos waren gesignaleerd. En ja, hoor, bij mijn aankomst daar, zag ik ze net uit het bos komen, veel gekraak in het onderbos, en plotseling stonden ze ineens buiten het bos, groten en kleintjes, enigszins bruin ge kleurd. Ze stelden zich op in een front linie voor een vrijwel rijpe aanplant van mais, toebehoren aan een Ja vaanse arbeider. Alles ging zeer gedisciplineerd in zijn werk, naast elkaar, keurig op een rij, een ieder de slurf rond een bundel maisstengels, een ruk en dan de zaak in de grote muil. De naburige Javaanse bevolking was ook uitgelopen en zo stonden we dan in een grote groep 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 6