Een stuk natuurschoon, waaraan Sumatra zo rijk is: de waterval van Dolok llir, op Suma tra's Oostkust. Bovenstaande opname werd in juni 1927 genomen. (Foto: J. Balt) op een veilige afstand de gebeurtenis sen te aanschouwen. Nadat het laat ste maissprietje was verorberd, trok ken ze naar een nieuw object. Voor de Javaan aan wie deze ladang toe behoorde, was het natuurlijk een grote strop, want er moet heel wat werk ver zet worden om een rijpe aanplant als de onderhavige tot een goed resultaat te brengen. Voor het samengestroom de publiek had de kudde niet de min ste aandacht, deed net of wij niet be stonden. Doch de olifanten gingen door. Na de mais vonden ze aansluitend een aan plant van een soort van zoete aard appelen (oebi rambat). Met hun on handige grove poten woelden ze alle aardappelen tot de kleinste toe met loof en al uit de grond, en ze deden het nauwgezet! Pas daarna was hun honger gestild en dropen ze af in het bos. Zo'n feestmaal was niet alle da gen hun deel. Alle volkstuinders hadden veel last van wilde varkens, omdat op de be plante tuinen langs de bosrand veel van hun gading aanwezig was. De Javanen groeven daarom diepe sleu ven, in welke vangkuilen vele onge wenste varkens, op hun strooptochten, terecht kwamen. Ze werden dan in de gaten doodgeknuppeld. Een Javaan eet geen varkensvlees, ondanks de uit stekende kwaliteit van het daar aan wezige wild. In de bezettingstijd werd ik op een dag gewaarschuwd, dat op een boven- afdeling een jonge olifant in een var- kenskuil was gevallen en gestikt. En als een Javaan ergens geen gat in ziet, dan moet de toean raad schaffen. Dus: "Kartos poendi, ndoro?", wat nu, mijnheer? Het was een zielig gezicht, hij lag midden in de volkstuinen, kop en slurf in het gat en de rugzijde van het lichaam, licht behaard en rose van kleur, lag als een enorme paddestoel over het gat. Door twijgen en hout op het lichaam te stapelen met toediening van wat petroleum, werd aanvankelijk gepro beerd het kadaver te cremeren. Doch dit mislukte en dus werd er een groot en diep gat rondom het beest gegra ven, waarin hij uiteindelijk wegzakte, diep genoeg om van deze aardbodem te verdwijnen. Ook de Javanen waren wel enigszins onder de indruk van dit triest gebeuren. Het enige daadwerkelijke gevaar van de zijde van de grote dieren, kwam van een solitair, die mank liep, uit de kudde was gestoten en altijd rond de onderneming aanwezig was. Voor dit dier moest men op zijn hoede zijn. De bevolking noemde hem "Si Pintjang", de manke. Wat leefden wij op zo'n on derneming dicht bij de natuur, een natuur met vele schakeringen! Het geheel werd gedomineerd door de machtige vulkaan, op welks helling wij woonden. Qua vorm een klassiek beeld van wat een dergelijke berg hoort te vertonen. Er bestaat een Indonesië van Jakarta, Surabaya, Medan enz. Dat is het Indo nesië van de hedendaagse toerist. Ste den die het evenbeeld zijn van zovele steden over de gehele wereld. Het is niet nodig daarvoor zo'n verre reis te maken. Maar er bestaat ook een Indonesië van het binnenland, waar men lang genoeg moet wonen om alle prachtige aspec ten te leren kennen en bewonderen, doordrongen worden van het grote voorrecht tot die groep mensen te be horen, die een blik mogen slaan in het boek der Schepping. In de grote ogen blikken met verwondering te blijven stilstaan bij al datgene, dat de mens heid in de schoot is geworpen. Een soort van aanschouwing van het "be loofde land". Het staat me nog helder voor de geest hoe ik soms in mijn ééntje (met een kompas op zak) het bos tegen de hel ling introk. De serene stilte, het sterk getemperde licht, een bijna geheim zinnige sfeer. Wat is een mens, rond lopend tussen de woudreuzen dan een onbegrijpelijk klein, onbetekend mens je geworden. Vaak vroeg ik mij dan af of ik misschien de eerste mens was, die na de Schepping die veerkrachtige humusrijke aarde betrad. Op die hoogte (circa 1600 meter boven zee) groeide zelfs een lid van de fa milie Edelweiss. Een enkele maal trof ik een plek aan, waar zo'n woudreus door de bliksem was geveld, waardoor het zonlicht ter plekke de grond kon bereiken. Hoe lang zou het geleden zijn dat zulks voor het laatst was gebeurd? Zo'n hiaat was dan geheel volgegroeid met een meterhoge begonia, waarvan de bloemen als een scherm naar beneden hingen. De moderne techniek heeft de moge lijkheden van het fotograferen, het fil- (lees verder pagina 9, onderaan) 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 7