"Java's Onuitputtelijke Natuur" BOEKBESPREKING Een bonte verzameling van nieuwe uitgaven bedekt de schrijftafel. Het fraai ge bonden "Java's onuitputtelijke Natuur" is er ook bij. Een prachtig uitgegeven boek, dat door zijn omslag alleen al, de fantasie prikkelt. Reisverhalen, tekenin gen en fotografieën van Franz Wilhelm Junghuhn, gekozen en toegelicht door Rob Nieuwenhuys en Frits Jaquet. Hal, voor de lezers van Moesson, bekende namen! Dit kloeke, rijk geïllustreerde werk over Java en Junghuhn, draagt dan ook duidelijk hun markante signatuur en het is een boek geworden, waar je "U" tegen zegt in alle opzichten. Zo gaat bv. niet alleen de persoon van Jung huhn ten voeten uit, voor de lezer leven; het zijn ook de kleurenlitho's, de rake tekeningen en de vaak historische foto's, die samen met Junghuhn's meesterlijke natuurbeschrijvingen ons weer "zichtbaar", midden in de bossen en op Java's bergen brengen! Eigenlijk ontbreken alleen nog de geuren en de geluiden Franz Wilhelm Junghuhn wordt op op 9 oktober 1809 in Mansfeld, Pruisen, geboren. Zijn vader, de dorpschirurgijn en tevens barbier komt op ons af als: driftig, koppig, rechtlijning, behoudend en onbuigzaam; thuis is zijn wil wet en Franz Wilhelm - al voelt hij er zelf niets voor - zal en moet een "echte" dokter worden. Vader en zoon liggen voortdurend met elkaar overhoop. Zoonlief weigert - van kindsbeen af - categorisch zich aan enige vorm van traditioneel gezag te onderwerpen, een houding, die overigens weinig duits en helemaal niet pruisisch isFranz Wilhelm is zijn hele leven eigenlijk een vrije vogel, die zich uiterst onconven tioneel opstelt. We kunnen ons inden ken, wat dat betekent in een pruisisch gezin, in het begin van de 19de eeuw, waar de volgzame en zachtmoedige moeder totaal geen partij is voor de "ijzeren" heer des huizesJung huhn jr. is dan ook zo veel mogelijk in het veld, al wachten hem-regelmatig- bij thuiskomst de vaderlijke stoksla gen Hij beleeft een fel bewogen "sturm und drang" periode, compleet met een min of meer serieuze zelfmoordpoging Zijn studententijd - uiteindelijk wordt hij toch arts - kenmerkt zich door een fataal duel, dat resulteert in een ver blijf van twintig maanden in een kei harde militaire strafgevangenis. Door deze eenzame opsluiting wordt Jung huhn volkomen apathisch. Pas als hij besluit te vluchten, richt hij zich gees telijk weer op. Na zijn ontsnapping komt hij via België en Frankrijk in het vreemdelingenlegioen terecht. Deze omgeving kan hem echter weinig boei en; hij weet een ontslagbrief te ver sieren en krijgt dan in Parijs van een Nederlandse botanicus de raad, als militair arts, dienst te nemen bij het Ned.-Indische koloniale leger. Jung huhn heeft altijd Oost-lndië willen zien en op 13 oktober 1835 gaat hij op de reede van Batavia van boord. Franz Wilhelm houdt direct van Java; een houden van, dat in de loop van zijn carrière steeds meer inhoud en diepte krijgt. Sumatra, waar hij veel later naar toe gaat, heeft hem nooit kunnen be koren; 't is te groot, te ruw en te wild" zegt hij ergens. Junghuhn's ambtelijke loopbaan ver toont het merkwaardige beeld, dat hij - hoewel officieel als geneesheer inge huurd - toch bijna onbeperkt kan rei- zen en trekken om zijn liefde voor Ja va's natuur gestalte en reliëf te geven. Zijn "bazen" hebben hem - gelukkig voor ons - steeds de hand boven het hoofd gehouden en hij kan, totdat het soms te moeilijk wordt, zijn gang gaan. Na 13 jaar tropen gaat Junghuhn met de "overland mail" naar Holland, hij Franz Wilhelm Junghuhn vestigt zich te Leiden en over zijn ja ren aldaar, lezen we met vaak gefron ste wenkbrauwen Voordat Junghuhn weer teruggaat, weet hij zijn positie zeker te stellen; hij wordt benoemd tot inspecteur en ad viseur op natuurkundig gebied en komt rechtstreeks onder de Gouverneur- Generaal te staanzo krijgt hij praktisch ongelimiteerd - ambtelijke - armslag! Terug op zijn geliefd Java (1855) gaat hij met zijn jonge eega- - hij is in Leiden getrouwd - op Lem- bang wonen; hij is dan weer dicht bij de bergen, waarvan hij in 1851 in Lei den gezegd heeft: "mijn verlangen klimt en reikhalzend zie ik uit naar de Een van de schitterende kleurenlitho's uit het boek. dag, waarop ik zal kunnen zeggen: zijt gegroet, gij bergen!" In 1856 krijgt Junghuhn de leiding van de dan nog experimentele kinacultuur. In deze pe riode komt hij in de clinch met de hor- tulanus van 's Lands plantentuin; voor waar in het Indië van die dagen geen kleine jongen! Deze "landbouwkundi ge" hoge ambtenaar, de gewezen tuin man Teysman, is het niet eens met Junghuhn's beleid bij het aanplanten van kina. Junghuhn dient hem van re pliek in de Javabode en doopt zijn meesterlijke pen diep in de gal voor een persoonlijke aanval! Op een van zijn vele tochten heeft Junghuhn bloeddiarrhee opgelopen, waarschijnlijk veroorzaakt door de zo gevreesde eencellige dysenterie-amoc- ben, die ook nog eens de lever ver nielenEr is - 1864 - geen kruid tegen deze kwaal gewassen; emetine en yatreen zijn nog niet bekend. 24 April 1864 slaapt hij rustig en vredig in. Hij wordt tussen zijn geliefde ber? gen begraven. Alles, wat Junghuhn schrijft, tekent en fotografeert, is op zich zelf al het le zen en bekijken waard. Bovendien gaat het echter steeds over de onuitputtelij ke natuur van Java, ons land, van "toen vroeger", dat een heel speciale plaats inneemt in het hart van de meeste Moessonlezers- en lezeressen, Onder zijn zo boeiend geschreven reis en andere verhalen zijn er een paar, die ons, persoonlijk, bijzonder treffen. Daar is een beschrijving van het hoge bergmeer Telaga Patengan, zo indrin gend en tot in details overtuigend, dat het net is of we er - weer - zelf bij zijn en de loetoengs hideung door de bomen zien slingeren (1940) Daar is Junghuhn's beklimming van de Gedeh en we zitten weer vlak voor zonsopgang te bibberen op de krater- wand, op 2958 meter dicht bij de witte signaalnaald; daarna dalen we af naar de edelweiszvlakte (1938). 't Is wel zo, dat wij de badaks niet tegenkwamen, waar Junghuhn gewag van maakt Dan dat fascinerende gevecht tussen de adjaks - wilde honden - de kroko dil en als laatste de koningstijger met als gezamenlijke prooi die grote zee schildpad. Volgens Junghuhn vond deze gebeurtenis plaats aan de kust van zuid-Bantam. Wij dachten, volgens zijn kaart, zo tussen Muarabinuangun en desa Tjihara. Als we de ogen slui ten zijn we er. We zien (1936) de be- 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 12