Zij gaf en nam
en was als een door en door verwende, wispelturige vrouw. De ene dag zonnig.
Vrolijk en gezellig. De volgende-, als ze "verkeerd" wakker geworden was, een
furie, die sloeg en smeet met alles wat ze in handen kreeg. En in allebei die
toestanden hield ik van haar. Straat Bali, de smalle sleuf, tussen Java's oostkust
en het eiland aan de overkant, dat zich uitstrekte als een alligator in alle
grootheid.
Ik hield van de lachjes en lonkjes waar
mee zij ons, vroeg in de morgen warm
maakte voor een tochtje op het water.
"Voorzichtig", fluisterden de golfjes,
"ga met dat ranke ding niet te ver.
Denk aan verraderlijke stromingen en
draaikolken die je in minder dan geen
tijd reddeloos in hun greep kunnen
hebben. Blijf aan de kant en zie de
schoonheid om je heen."
We bleven dichtbij en keken in de
diepte. Naar waterpaleizen van het
fijnste filigrain, in pasteltinten, zilver
grijs, roze in alle nuance's, okergeel
en mosgroen.
Duizenden visjes stoeiden met elkaar,
speelden verstoppertje in duistere ho
len, "diefje-met-verlos." Gele, blauwe,
rode, groene, gestreept, gespikkeld...
Beeldig. Ranken zeewier overschaduw
den de bouwwerken. Met laag water
kwamen de karang-velden gedeeltelijk
bloot te liggen. De visjes hielden zich
op in de kommen tussen de brokken
koraal, in kiefen en spleten.
Je kon ze uit hun holen jagen, door
een stukje van een zeezwam, onder
water op een ruwe steen kapot te wrij
ven. De beestjes raakten enigszins
bedwelmd en kwamen traag naar bo
ven drijven, waar zij zich van alle kan
ten lieten bewonderen. De af- en aan
rollende golven verversten 't water
voortdurend en de verdoving was dan
ook gauw over. Dan schoten ze weer
weg, achter elkaar aan, in hun don
kere hoekjes. Wel oppassen dat je
niet een verkeerde zwam stuk wreef.
De soorten leken bedriegelijk veel op
elkaar. Meermalen was ik naar huis
gelopen met brandende, gezwollen
handen. Een beetje amonia bracht
redding.
Ik heb al 's verteld over "aroewans".
Samenscholingen van kleine en grote
vissen. De grote, om de kleintjes op
te vreten. Terie, tamban, lemoeroe,
sprotjes en sardines, die hun heil
zochten op de kant en in handen en
manden en netten vielen van andere
rovers. Mensen, die iedere dag op
het strand uitkeken naar deze evene
menten. Grote bergen vis stapelden
zich op, werden uitgelegd op matten
en stukken gedek. Maar als de zon on
vriendelijk weg bleef in de westmoes
son, dan stonk 't al gauw uren in de
wind naar rotte vis.
Ik heb ook verteld van de toekang
nènèr, die met het katoenen schepnet
het wateroppervlak afschuimde en aan
het eind van de dag zijn vangst op
telde, neuriënd. Tong... doeweh... te-
loh.empah... lèmah... Zilveren vis
jes, 1 cm lang. Jaren later werden ze
ons in andere staat aangeboden. Als
Vissen in straat Bali.
vette gerookte bandengs, o.a. bij 't
"Loodje" op Sidoardjo.
Op alle mogelijke manieren werd er
in straat Bali gevist. Met het werp- en
sleepnet. Met snelvarende djoekoengs
die een snoer achter zich aansleepten,
"ngloendir". Met de werphengel, de
pantjing balang en met de "petjoet"
een meterslange hengelstok, met het
aas aan een haak en een snoer dat
telkens opnieuw werd uitgeslagen en
langzaam voortgetrokken, aan de op
pervlakte van het water. Van links naar
rechts, keer op keer.
De visser staat tot aan de knieën in
het water en levert ware gevechten
met de beesten die hij aan de haak
slaat. Poetians, tongkols en tenggiri's,
kanjers van beesten.
Mosselen. Die groeven zich massaal
in, aan riviermondingen. Dikke, ronde
kerangs. Heerlijk, dat ik ouders had
die niet zeiden: 'Kinderen horen 's-
nachts in bed.' Als 't vakantie was, of
zaterdagavond, dan mocht ik mee. En
Een tochtje op het water.
fascinerend dat 't was, zo'n tocht in
de nacht, bij het summiere licht van
een oude stallantaarn.
Ze werden verzameld bij een bepaalde
stand van de maan en een teruglopen
de zee, erg ingewikkeld, maar de men
sen wisten het precies als 't "de tijd"
was.
En dan liep je maar, je liep over het
donkere strand, naast je bruiste de
zeetoch wel eng, een beetje
dreigend.
Je ogen raakten gewend en je kon
zien waar je liep. Soms sloeg de zee
groen uit, fosforescerend. Dan leken
de golven laaiend vuurwerk. Waar het
water van de kali Meneng zich met
het zoute van de zee had vermengd,
kon je de mosselen rapen die zich
daar hadden ingegraven. De golven
waren terug gelopen, het strand nog
nat. Met de lampjes zocht je de bodem
af, overal waar zich blaasjes vertoon
den, zaten zij, "bellen-blazend". Dikke,
vette, ronde mosselen; zonder kwik.
Als je er 's morgens met een djoe-
koeng op uit trok, met de zonnestralen
kaatsend op het water, kon je wel 's
terecht komen in een school roggen.
Hoe ver je ook keek, allemaal ronde,
platte schijven. (Roggen houden van 'n
zonnebad.) Dit overkwam o.a. de ma-
leise kapitein van het stoombarkasje
dat de dienst op Bali onderhield; de
"Valck". Roggevlees, gerookt, is in
sommige gerechten, een ware lekker
nij. Moeder de vrouw maar 's verras
sen, dacht de djoeragan. 't Werd de
verrassing van haar leven; maar geen
aangename. De djoeragan mikte met
zijn harpoen op een kolossaal beest.
Pijlsnel dook het getroffen dier de
diepte in. De man raakte verward in
het snel aflopende touw, voordat ie
mand toe kon schieten, lag hij al in
zee. Méé naar beneden en hij kwam
nooit meer boven; 't Wemelde in straat
Bali van de haaien. Ze gaf, maar nam
ook, als je niet oppaste.
En dan ineens, als ze de beruchte
noord-wester, de "bereh-dedjeh" in de
flank kreeg, raakte ze in alle staten.
Ze zweepte de golven op tot een hui
zenhoge branding, die zich brullend en
briesend te pletter sloeg tegen het
strand. Witte koppen steigerden op
het water. Bomen stonden krom on
der alle geweld, takken braken af en
werden in zee geslingerd. De golven
graaiden hoe langer hoe meer het
zand weg onder de benen van grote
bomen. Onze ketapangboom kwam na
elke storm méér voorover te liggen.
Hoeveel orkanen zou hij overleefd
hebben? In horizontale houding?
De volgende dag was de storm voorbij
geraasd. Dan had 't een April-dag in
Holland kunnen zijn. Met een druilende
zon. De wind was ook nog niet hele
maal tot rust gekomen, dreef alle af
gerukte takken, pisangstammen, bla-
raks en klaras en huppelende cocos-
noten naar de kant.
Als je dan met een sèroh, een bamboe-
schep, zocht tussen al dat drijfgoed,
(lees verder volgende pagina)
16