Chinezen uit Java aangetrokken. Later
tussen 1858 en 1870 nog uit China en
Hong Kong. Men had echter niet zo
veel succes. Na hun 5-jarig contract
gingen ze in de handel en niet meer in
de landbouw. Het is wel zo, tot in de
kleinste dorpen vindt men de Chinese
toko. Vroeger meer, nu minder.
De Nederlandse Regering bemoeide
zich er mee en besloot zelf de werving
van arbeiders op zich te nemen. Dit
leidde tot werving van contractarbei
ders in Brits-lndië, waartoe met Enge
land in 1872 een verdrag werd geslo
ten.
En op 5 juni 1873 arriveerde het zeil
schip "Lalla Rookh" in Suriname met
de eerste groep nieuwe immigranten -
de Hindoestanen. Een bevolkings
groep, taai en hard voor zichzelf. Ook
uitgesproken landbouwers en zaken
lieden. Nog was de arbeidsmarkt niet
verzadigd. Men zocht naar andere
landbouwers en wilde ook minder van
de Britse Regering afhankelijk zijn.
Aldus verschenen de eerste Javaanse
immigranten op 9 augustus 1890 per
S.S. "Prins Alexander", bestemd voor
de suikerplantage "Mariënburg". Tot
1920 hadden ruim 15.000 Javanen de
overtocht naar Suriname gemaakt,
waaronder 10.000 mannen. Het vrou
wentekort gaf op de plantages aan
leiding tot spanningen en conflicten.
Tot 1939 kwamen de immigranten in
Suriname. Uit de gesprekken, die ik
met vele oudere Javanen had, kon ik
opmaken, dat ze vooral uit Midden- en
Oost-Java kwamen en een kleine groep
uit West-Java en uit de Lampongs
(Zuid Sumatra). Deze laatsten kwamen
daar ook reeds als arbeidscontractan
ten uit Java.
Wil men de geboorteplaatsen uit het
familie-boekje halen, dan lukt dit niet,
omdat ze geregistreerd staan onder
een bepaald nummer en "geboren in
N.O. Indië".
Tragisch te horen op welke manieren
men ze geronseld heeft om in Suriname
te komen werken. Ronselplaatsen wa
ren vooral de pasar en gewoon op
straat. Met beloftes van niet te zwaar
werk, goede behuizing en loon. Na het
contract zo mogelijk weer terug naar
Java. De leeftijden werden óf naar bo
ven (voor de zeer jeugdigen) öf naar
beneden afgerond (bij de ouderen).
Bij het horen van deze verhalen gaan
mijn gedachten terug naar Semarang,
waar we bij het horen van de woorden:
"Awas tjoelik, wong tjoelik!" de hui
zen binnenstormden. Bang om gekid
napt te worden. Steeds hebben we ons
afgevraagd, wie die mensen toch wa
ren. De oplossing van dit mysterie
vond ik pas in Suriname. Vele van de
ze Javanen moeten "ge-tjoelikt" zijn.
We dachten toen, dat het maar om één
enkele ging, nodig bij het bouwen van
een brug, of een groot bouwwerk om
als "slachtoffer" te dienen. Niet we
tende dat er meer nodig waren voor'
over zee! Bij hun reis van ca. twee
maanden hebben ze allerlei attributen
meegebracht en ook veel van hun cul
tuur en adat. Laat me U een paar op-
Hlndoestaanse vrouw met offerande.
Lichtkleurige Creool.
noemen om daar later nog meer over
te schrijven, o.a. hun muziek, de game
lan met de daarbij behorende gezan
gen, de lèdèk (danseres), de loedroek
(clown), de wajang wong en -koelit, de
djaran képang;
de gebruiken bij zwangerschap, ge
boorte, huwelijk en dood; bij soenatan
en pangoor (het afvijlen van de tanden
in de pubertijd). Ook hun klederdracht
- de sarong-kabaja - met de zijden
versierselen.
Dan zie ik ook de vele bèsèks en
boengkoesans met plantjes, allerlei za
den en pitten, ook tjankokans.
Zo vindt U nu dan in dit ander stukje
werelddeel: de ramboetans, de nang-
ka en de gorie, en zelfs de doerian
Qammer genoeg slechts 1 enkele boom
in Lelydorp), de gedongdong, de mang-
gistan, de verschillende soorten mang-
ga, zoals de beroemde golèk, de aroe-
manis, de indramajoe.
(lees verder volgende pagina onderaan)
haringen in een ton en onder onmen
selijke toestanden zijn ze per zeilboot
naar Suriname getransporteerd en aan
de diverse plantage-eigenaars ver
kocht. Door het zware werk en de
slechte behandeling zijn velen de plan
tages ontvlucht en het binnenland in
getrokken, alwaar ze in stamverband
langs de grote rivieren woonden. Veel
van hun Afrikaanse cultuur hebben ze
weten vast te houden. Zelfs een be
paald dialect, het Cromantie, wordt
gebruikt bij bepaalde religieuze cere
moniën en ook bij de vuurdans.
De afstammelingen van deze slaven
zijn de stads-creolen (in en om Para
maribo) en de bosland-creolen (ook
wel bosnegers genoemd). Van deze
laatsten bestaan de volgende stam
men: de AUKANERS of DJOEKA'S, de
SARAMACCANERS, de PARAMAKA-
NERS, de MATUARIËRS en de BO-
NÉ'S. Elke stam heeft zijn eigen stam
hoofd of GRANMAN.
Met uitzondering van de Surinamers,
die een eigen aparte taal - het Sara-
maccaans - hebben, spreken de an
deren een "dialect" van het Sranang-
Tongo, d.i. het Surinaams of Taki-taki.
Met de dreigende afschaffing van de
slavernij in 1863 hebben de plantage
eigenaren naar andere werkkrachten
gezocht. In 1853 werd er een groepje
Oude Creoolse met pijp.
Javaanse padi-plukster.
15