<2>e geur van ^Cambodja KORT VERHAAL door LOES STOLK-POLAK Nog voordat de Boeing 747 van Garuda Airways het luchtruim had gekozen, had Vera al spijt van haar nauwelijks begonnen avontuur. Ivo stond nu achter een raam van het restaurant te kijken of het vliegtuig werkelijk zou vertrekken; zonder die zekerheid zou hij niet in zijn auto stappen en alleen de terugtocht naar huis aanvaarden. Het was de eerste keer in hun 26-jarig huwelijk dat zij zonder hem op reis ging. Ze kon nu niet goed meer begrijpen hoe ze de moed had gehad om door te zetten. "Laten we toch samen gaan jongen", had ze ge pleit, "we hebben er samen zo lang gewoond. Er liggen zo veel herinneringen. En het is mijn geboorteland." Maar Ivo had een onverklaarbare tegenzin getoond om Indonesië nog eens terug te zien. "Ik herinner me het land liever zoals het vroeger was. Er is zoveel veranderd, ik zou me er niet thuis voelen", zei hij. Ook de manier van reizen beviel hem niet, hij hield niet van vliegen en bo vendien zouden ze deel uit maken van een groep die samengesteld was uit leden van de vrouwenvereniging waar Vera lid van was. Het was een goed kope reis, dat wel, en toen Vera zei dat ze toch wel erg graag van die gelegen heid om haar geboorteland nog een maal te zien gebruik wilde maken, had hij meteen gezegd dat ze dan maar alleen moest gaan. En dus zat ze daar nu, op haar plaats aan het raam; het vliegtuig was bezig op te stijgen, ze kon niet meer terug; Nederland gleed onder haar weg en ze besloot niet meer te tobben maar met volle teugen te genieten van alles wat deze reis haar bieden zou. Het vliegen was slaap verwekkend en de lunch kwam als een welkome on derbreking. De stewardess zette het blad voor haar neer met een sierlijk gebaar. Ze had fluwelen ogen, een gouden gelaatstint zou ze Indisch zijn? Ze keek Vera aan op een dromerig-vertrouwelijke manier. "U gaat niet voor de eerste maal naar Indonesië", stelde ze vast. "Ik ben in Jakarta geboren", zei Vera verrast, "kunt u dat zien?" "Misschien wel", zei het meisje. Ze wendde zich glim lachend af. Vera keek haar bevreemd na. Ze had graag nog wat langer met de stewardess willen praten, maar deze had het te druk. Pas toen het vliegtuig landde in Ja karta zag ze haar weer. Ze stond bij de deur en hielp de passagiers uit stappen. Op het naamplaatje dat ze op haar uniformjasje droeg stond 'Yvonne'- "Bedankt voor de goede zorgen", zei Vera. "Ik hoop dat het Jakarta van nu u bevalt", zei het meisje. "Mijn moe der heeft er haar leven lang gewoond, ze is vorige maand gestorven". Haar blik gleed langs Vera heen. Het was waar dat er veel veranderd was in het land dat Vera zo goed ge kend had. Maar buiten de grote steden leek de tijd te hebben stil gestaan. De desa's lagen er nog in hun landelijke traagheid, de vrouwen liepen nog in haar kleurige baadjes over de smalle dijkjes tussen de sawahs; moeiteloos balanceerden ze de zware vrachten op het hoofd. En de glinsterend groene terrassen van de rijstvelden tegen de berghellingen maakten nog altijd dit landschap tot het mooist van de we reld, vond Vera. In de drie weken dat de reis duurde zag ze meer van het land dan in al de jaren dat ze er gewoond had. Als toe- riste was ze over Java gereisd, had ze tempels bezocht, batikkerijen bezich tigd, de kraton, en natuurlijk niet te vergeten het paradijselijke Bali; alle maal dingen waar ze vroeger, toen ze met haar ouders in Jakarta woonde, nauwelijks belangstelling voor had ge had, en nog minder geld! Haar vader was een hardwerkende zakenman ge weest, alles behalve het type van de uitbuitende koloniaal. In de school vakanties maakten ze korte uitstapjes naar het een of andere bergplaatsje waar een zwembad was met ijzig wa ter, of naar de Plantentuin in Buiten zorg. Als absoluut hoogtepunt herin nerde ze zich een veertiendaags ver blijf in een hotelletje op de Puntjak, waar het 's avonds zo fris was dat je een wollen vest nodig had. Ze had al tijd van Indonesië gehouden en het een heerlijk land gevonden, maar veel er van gezien had ze niet. Nu had ze dan haar schade ingehaald; ze was voldaan over het verloop van de reis en ze had er al lang vrede mee, dat ze haar man alleen had gelaten. Speciaal voor hem hield ze iedere a- vond een dagboek bij, waar ze uitge breid de belevenissen van de afgelo pen dag in optekende. Ze was nu weer terug in Jakarta. Mor gen zou ze in het vliegtuig stappen voor de terugreis. Vandaag was ze uitgenodigd bij een oud, Indonesisch echtpaar, waar zij en Ivo vroeger be vriend mee waren geweest. Genietend van haar ochtendkoffie op het voor- galerijtje van haar hotelkamer dacht ze terug aan het telefoongesprek met haar oude vriendin. Direct na aankomst in Jakarta, zeventien dagen geleden, had ze gebeld. "Til, met Vera, ken je me nog?" En het spontane, zonder enige aarze ling gegeven antwoord: "Vera! Ben je het werkelijk? Ik heb vannacht van je gedroomd". Na twintig jaar kon iemand zich geen beter welkom voorstellen. Omdat Vera de volgende dag met haar reisgezel schap zou vertrekken voor de tocht over Java en Bali was er voor een ontmoeting met Til en haar man nog geen gelegenheid geweest. Maar van daag zouden ze haar komen halen. Het vooruitzicht wond haar een beetje op, alsof dit het hoogtepunt van de reis zou worden. Ze woonden nog in het zelfde huis, en in hun straat was niets veranderd. De zelfde lommerrijke bochtige laan, de oude Indische huizen met de open voorgalerijen, de wat slordige tuinen, slechts door een laag muurtje geschei den van de weg. Koes had haar van het hotel gehaald, oud geworden was hij, maar wat wil je, hij moest achter in de zeventig zijn. Zijn gezicht was een en al rimpels, maar lachend, als vroeger; en luidruchtig vrolijk was hij, ook dat herkende ze. Hij had haar tegen zich aangedrukt: "Vera, Vera, wat is dat heweldig je weer te zien." Hij had nog steeds moei lijkheden met de g. Op de voorgalerij stond Til haar op te wachten. Helemaal grijs, maar verder onveranderd. Er was veel bij te praten. Ze hadden elkaar twintig jaar niet gezien, ook het schriftelijk contact was niet veel ge weest. Ondanks dat voelde Vera zich op haar gemak. Ze was weer thuis. In de voorgalerij zaten ze met z'n drie ën op de oude schommelstoelen die ze nog kende van vroeger. "Het is toch wonderlijk", zei Til, "in de nacht voordat jij me opbelde heb ik van je gedroomd. Ik wist niet wat me overkwam toen ik je stem hoorde." "Het is niet zo vreemd", zei Vera, "ik heb veel aan je gedacht in het vlieg tuig. Het is een kwestie van telepathie. Wat heb je gedroomd?" "Ik kan het je niet vertellen. Hoe maakt Ivo het?" Eindelijk vraagt ze naar Ivo, dacht Ve ra. Het had haar al bevreemd dat het zo lang duurde voordat de vraag kwam. Til had Ivo gekend al lang voor dat hij met Vera trouwde. "Hij maakt het goed", antwoordde ze, "maar hij wilde niet mee op reis". "Jany is dood", zei Til, "Jany Kawila- rang". Er ging een rilling door Vera heen. On danks de warme tropenavond voelde ze zich verstijven. Tussen Ivo en Jany was iets geweest, voordat zij op de proppen kwam. Ze wist er van, maar niet het ware. Ze had Jany één keer ontmoet, op een recep tie, een opvallende vrouw, de zwarte haren in een dikke vlecht over één schouder. Ze zou nooit de haat ver geten in die schuinstaande Menado- nese ogen. Het werd snel donker. De tropen ken nen geen schemering. Om geen mug gen aan te trekken staken ze het licht niet aan. Ze luisterden naar de gelui den van de nacht, de schreeuw van een late vogel, het vleugelgeruis van vleermuizen die uitzwermden op zoek naar vruchtbomen. De geelwitte bloe men van de kambodjaboom voor het huis zonden hun zware geuren de avond in. In de verte klonk de roep van straatventer. "Sateeeee-ajaaam!" (lees verder volgende pagina) 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 20