POIRRIÉ
TOKO MOESSON
(Vervolg: "Saridjo")
naar zijn desa in Java liet gaan.
Als jong assistent was je belast met het
beheer van een bepaalde afdeling, een
onderdeel van de onderneming, een
soort van unit, met een werkvolkbe
stand van dooreen genomen een 350
Javanen, mannen en vrouwen. Als jon
ge man genoot je een grote mate van
zelfstandigheid. Vanzelfsprekend was
je ingepast in het grote ondernemings-
gebeuren en had rekening te houden
met bepaalde regels en voorschriften,
doch voor de rest werd er van je
verwacht: eigen initiatief en tact in
omgang met het werkvolk. En als dat
dan allemaal goed in elkaar paste,
was het een aantrekkelijke werkkring.
Je woonde in een geriefelijk huis in de
nabijheid van het woonemplacement
van het werkvolk en was verantwoor
delijk voor de orde, rust en zindelijk
heid.
Zo 's avonds na zeven uur, als de be
dienden klaar waren met hun werk, en
de olielampen waren aangestoken,
trokken ook zij zich terug in hun ka
mers van de bijgebouwen, die aan het
hoofdgebouw waren aangebouwd en
waarlangs in de volle lengte een ce
menten, overdekte doorgang liep, de
z.g. kaki lima, (vijf voet, zo genoemd
naar de breedte van de gang.)
Een enkele maal kon het gebeuren, dat
een lid van het werkvolk iets op het
hart had, dat hij niet kwijt wilde aan
zijn mandoer (opzichter), en na lang
beraad de stoute schoenen aantrok en
om hulp ging vragen bij zijn toewan.
In donker 's avonds vroeg hij dan aan
één van de bedienden de toewan te
willen vragen hem te woord te staan.
En zo gebeurde het dan, dat ik ge
waarschuwd werd, dat Saridjo op de
kaki lima zat en mij wenste te spreken.
Het tijdstip waarop dit plaats vond was
al een aanwijzing, dat er iets bijzon
ders aan de hand was.
Intussen was ter plaatse een lampoe
templek aan 'n houten balk opgehangen
en naar achter lopend zag ik Saridjo,
geheel volgens Javaans gebruik, ge
hurkt zitten. Hij was netjes gekleed en
had een hoofddoek op, deze laatste
gevouwen volgens de adat van de
streek op Java, waarvan hij afkomstig
was. De wijze van vouwen van een
hoofddoek wordt bepaald door de regio
en vertoont duidelijk verschillen. In het
schijnsel van het olielampje zag hij mij
aankomen en ik hoorde hem de ge
bruikelijke beleefdheidsgroet uitspre
ken: "koelo noewon, ndoro".
Hem vragend naar het doel van zijn
komst herhaalde hij "koelo noewon,
ndoro". (ik vraag beleefd uw aandacht,
mijnheer) en dan volgde een lange
frase, waarin hij bij voorbaat om ex
cuses vroeg, indien hij een fout mocht
begaan en waarbij hij de hoop uitsprak
dat de toewan niet kwaad op hem
mocht worden. De gehele oratie was
de gebruikelijke beleefdheidsfrase, zo
als die bij gelegenheden als deze werd
gebezigd.
Na een aanmoediging mijnerzijds kreeg
ik dan het eigenlijke verhaal pas te
horen, uitgesproken in het hoog-Ja-
vaans van het helderste water, zodat
ik mij behoorlijk moest inspannen om
de strekking van zijn verzoek te kun
nen volgen.
Maar Saridjo wilde laten horen, dat hij
een Javaan was en een goede opvoe
ding had genoten; hij kende zijn adat
en bij gelegenheden als deze was hij
daar trots op.
In feite kwamen OOST en WEST hier
tegenover elkaar te staan. Twee be
schavingen van uitéénlopende inhoud
en met verschillende geldingsdrang,
elk zich uitend op verschillende wijze.
Saridjo vertelde dat hij nu al twee
jaren getrouwd was met Siti en nog
steeds bleef hun huwelijk kinderloos.
De vrouw van mandoer Kemis had al
vier kinderen en zij had te kennen ge
geven, dat ze wel één - de jongste -
aan Siti wilde afstaan. En nu wilde hij
weten of de toewan daar accoord mee
ging. In het positieve geval zou hij op
de grote harj gadji (grote betaaldag aan
het einde van de maand) een brief
brengen, waarin de transactie werd
vastgelegd en of de toewan dan maar
wilde mede ondertekenen.
De toewan had natuurlijk kunnen zeg
gen, dat hij daar niets in had te ver
tellen, c.q. dat hij daar niets mee te
maken wilde hebben en dan had hij
zwaar geblunderd. Voor Saridjo was
het een dreun geweest, doch hij zou
daar niets van laten merken, hij zou
stil zijn afgedropen. Doch de toewan
onderkende het belang van zijn positie
en speelde mee. Saridjo mocht komen
op hari gadji, de toewan zou zeker
tekenen. "Kesoewoen, ndoro" (dank U
mijnheer) en achterwaarts zich verwij
derend, maakte hij nog een lichte bui
ging.
Na afloop van de uitbetaling der lonen
op grote betaaldag kwamen de belang
hebbenden bij mij opdraven met een
vel papier uit een schrijfbloc. De af
delingsklerk had in het Maleis de hele
transactie omschreven, en aangezien
niet alle betrokkenen konden lezen en
schrijven, was er ondertekend met een
duimafdruk (tjap djempol). Onder dit
geheel kwam als bekrachtiging mijn
handtekening te staan en om aan het
geheel nog een officieel tintje te geven
was in de rechterbovenhoek van het
papier een gewone postzegel geplakt.
Dat was het z.g. sègel (zegel). Aldus
kreeg de acte in hun ogen een wettige
draagkracht. Daarmede kregen Sari
djo en zijn vrouw Siti een zoon, ge
naamd Pairnin.
En als ik dan een hedendaagse verge
lijking maak met al die heisa, de lange
wachttijden, de moeilijkheden van ve
lerlei aard bij de adoptie van een kind
in onze Westerse samenleving, dan
springt de ingewikkeldheid van onze
Westerse gemeenschap duidelijk naar
voren. Daarnaast ben ik de overtuiging
toegedaan, dat in het Javaanse milieu,
voor de eenvoudigen van geest, de
waarde van de in het voorgaande om
schreven overeenkomst zeker niet ge
ringer is.
Voor de niet-ingewijde lezer(-es) moge
als toelichting dienen, dat hoog Ja
vaans gebezigd wordt in de omgang
van een kind met zijn ouders, of van
een mindere-in-aanzien t.o.v. een meer
dere. In omgekeerde richting behoort
laag Javaans te worden gesproken.
Het laag Javaans klinkt wat bokkig,
het hoog Javaans heeft een meer wel
luidende klank. Voor een Westerling
is de taal moeilijk om te leren. Bepaal
de neus- en keelklanken zijn ons
vreemd. Onder hen, die de taal werke
lijk beheersten, was een aantal, dat
de taal "achter de klamboe" had ge
leerd, als U begrijpt wat ik bedoel.
In het moederland heeft vaak de me
ning geheerst, dat de houding van de
Javaan zijn oorsprong vond in een ge
voel van superioriteit van de Neder
landers en geweten moest worden aan
koloniale onderdrukking.
De Javaanse wereld van de desa was
een wereld op zich zelf, met eigen
eeuwenoude beschaving, waarin een
niet-Javaan nooit zou kunnen door
dringen.
Toppop en dergelijke Westerse invloe
den mogen misschien in de grote ste
den van Java enige grond onder de
voeten verkrijgen, doch de desage
meenschap blijft een traditionele Ja
vaanse wereld.
In Nederland is dat niet altijd onder
kend, de duisternis heeft het licht
vaak niet begrepen.
EEN ZESTIENDE-EEUWSE HOLLAN
DER IN HET VERRE OOSTEN EN
HET HOGE NOORDEN
Leven, werken, reizen en avonturen
van Jan Huyghen van Linschoten
(1563-1611) onder redactie van Drs.
L. M. Akveld en Dr. J. R. de Bruijn.
Geïllustreerd met talrijke kaarten en
reproducties van oude prenten. Naast
levensloop en karakter van van Lin
schoten zijn werkzaamheden, reizen
en beschrijvingen van geschiedenis,
flora, fauna etc. van de door hem
bezochte landen, f 59,50 porto f 4,50
Verkrijgbaar bij Boekhandel Moesson
Mooie, stevige tafelkleden van
"kain beladjoe" ongebleekt ka
toen 115 x 115 cm met 8 servet
jes, beschilderd (wasecht) met
kleurige motieven INDISCHE
KRUIDEN en INDISCHE BLOE
MEN. Ook de servetjes.
Beperkte voorraad
50,per set
33