Die goede, oude Simpang-apotheek Een van de weinige panden, waaraan tot op heden niets is veranderd. Na bijna 40 jaar terug in Surabaya, heel even maar, enkele uren tussen aankomst uit Bali met de F 28 van Garuda en het vertrek per trein naar Yogyakarta. 19 April 1979 is de regentijd nog niet voorbij; vanuit de lucht lijkt Surabaya een langgerekt eiland tussen plassige, nat blinkende landerijen en glinsterende sawah's naar de einder een helder oplichtende zee met dichterbij de wazige omlijningen van Madura, half verscholen onder loom hangende, hier en daar wattige wolkflarden. Het dampige luchtruim vermengt zich onzichtbaar met de sompige aarde tot een transparante nevel die af en toe wordt opengebroken door beweeglijke lichtplekken afkomstig uit de brekende bovenliggende be wolking. Toch is het vliegveld al weer droog. Als we naar het ontvangstgebouw lo pen hult vochtig zonlicht ons in een stralenloze blink en vleit voelbaar een laagje klamheid op mijn wangen. Mijn spieren zijn soepel en ontspannen, ik voel mijn Europese botten onthard en buigzaam, mijn huid tintelt uit alle poriën, vochtstroompjes druppelen vanachter mijn oren omlaag en ver zamelen zich in de gleuf onder aan mijn ruglaat maar lopen, ik adem, ik leef en zal straks weer veel teh panas moeten drinken om het reinigen de spui van mijn lichaam gaande te houden. Menawar voor een taxi is er niet bij, een uitstekend functionerend bureau regelt door middel van bonnen en vas te prijzen alle taxiritten tussen het vliegveld en de stad. Geen uang rokok (upah tambahan staat er officieel) mag wèl natuurlijk, de lach is er des te spontaner en innemender om "trima kasih banjak, pak!" Station Gubeng lijkt drukker dan vroe ger. Er zijn meer loketten, onderschei den naar treinsoort en bestemming; drommen wachtenden op de perrons waaronder een groot aantal schoolkin deren onmiddellijk herkenbaar aan het witte bloesje, het donkerblauwe rokje en tjelana pendek, klasgewijs neerge hurkt en praten, snateren, lachen, snoepen, roezige stemming van vredige vrolijkheid, weerkaatst door de sta tionsoverkapping. De restauratie heet hier niet ruang of kamar makan dan minum maar kedai. Ik leer een nieuw woord (afkomstig van het "Tamil" uit India), in goed Nederlands misschien wel te vertalen met snackbar. We hebben er een heer lijk ontbijt met teh panas, lemper da ging (nergens beter gegeten!), nasi petjel en telor asin (met dat rulle eiwit vlak onder de bast waardoor het zo moeilijk te pellen is). Buiten is de stadstram verdwenen, hier en daar ligt nog een stuk tramspoor in het brokkelige asfalt. We lopen door de kris-kras horde van betjaks en klein gemotoriseerd verkeer naar de sluisbrug waaronder het stilstaande, vervuilde, ondiepe, door kangkoeng verstikte water een verpestende stank verspreidt. In de modder worstelt een man wadend tot over zijn middel door de blubber, speurend naar iets onbe stemds. We slaan links af naar Kayun, in mijn herinnering een statige, haast lande lijke allee langs het water met aan weerszijden lommerrijke bomen en achter die bomen aan de bebouwde kant royale Indische huizen. De oeverzijde heeft al zijn groenheid verloren, de bomen zijn verdwenen, de schaduwrijke laan van weleer is nu een kale modderige weg, vol gaten met plassen en vertrapte stukgereden ber men zodat het wandelen een heen en weer springend spoorzoeken wordt, bemoeilijkt door genadeloos door kui len en gaten jassend verkeer. Als we wilden konden we het gebouw van binnen bezichtigen maar helaas blijkt de sleutel niet te vinden; we heb ben nu het gevoel iets unieks te zijn misgelopen. De synagoge is niet meer in gebruik omdat het minimum aantal van 10 belijdende joden niet meer aan wezig is. De daardoor ongebruikt blij vende. gebedsboeken en alle andere bescheiden zijn (volgens voorschrift en opdracht) ingeleverd bij de centrale joodse leiding in Amerika. Navrant restant van een nagenoeg ver dwenen stukje cultuur. Van Kayun slaan we ergens rechts af. Niet zonder gevaar steken we Jalan Panglima Sudirman over (wat een ver keer op die Palmenlaan van vroeger, die nu tweemaal zo breed is) en vin den de laan die ik zoek. We zijn in Embong Sawoh. De sportclub is er nog, zo te zien in redelijke goede doen, alleen zijn de schitterende gras - ten nisbanen vervangen door harde. Er tegenover hebben we drie maanden gewoond in Pension Marijke. Ik vind het niet terug, aan die kant van de laan nu het leven en heerst de kleinschali ge bedrijvigheid van de oosterse sa menleving in warongs, in aan- en bij- k piSk m m w wmwm mmm De Simpang-apotheek, een vertrouwd stadsbeeld in Surabaya, voorheen en thans. Bij een van de eerste huizen valt mijn oog op het woord "Synagoge". Het on verwachte maakt ons nieuwsgierig en we lopen het erf op. We zien in de schemer van de voorgalerij boven de gesloten dubbele deuren enige He breeuwse letters. Achterom gaand komt een forse vrouw van India's type, gekleed in een lange, zwarte, vormloze jurk, ons minzaam en vriendelijk tege moet. Ze vertelt ons dat ze in Bombay geboren is, in Israël gewoond heeft en met haar man, een volbloed Israëliet, dat land de rug heeft toegekeerd om dat ze het leven er te zwaar vonden, te hard. We praten met haar in een men geling van Maleis, Engels en Neder lands. Met hun drie kinderen bewonen zij de bijgebouwen achter de synagoge en hebben het beheer, het erf en alles wat er op staat. bouwsels van de vroegere huizen, in bèngkèls groot en klein, hot en haar. Moet ik er verdriet om hebben? Ach nee, dat recht heb ik niet eens, elk volk leeft zoals het leven wil en zoals het zich zelf wil zijn; hier bruist de eigen identiteit van een grote oosterse stad. Ook ik heb hier geleefd en dwaal in gedachten terug naar de stille uren in de avond op het platje onder de hoge, ijl ruisende tjemara's. Ook die zijn er niet meer, het is alles zo kaal geworden en zo krioelend van lawaaie rige bedrijvigheid. De Simpang apotheek (na apotek nu apotik) staat er, ik zou zeggen, in volle fleur. We worden verbaasd maar ui terst vriendelijk ontvangen als we vra gen een kijkje te mogen nemen in het in goede staat verkerende nog haast oorspronkelijke interieur. Recht voor- 24

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 24