DE VROUW VAN DE DELI-PLANTER Herinneringen aan de bloeitijd1 ter Oostkust door J. BALT De tabakscultuur heeft Deli groot gemaakt. Zo bij de eeuwwisseling was het met tabak beplante areaal reeds aanzienlijk geworden. En vanaf die tijd heeft het zich nog jaarlijks uitgebreid. Verschillende maatschappijen hebben zich met succes op de tabakscultuur geworpen, kennis en ervaring hebben het product: Deli-zandblad een wereldnaam bezorgd. In het begin werd het veldwerk voornamelijk met Chinezen uitgevoerd, pas in later jaren werden ook Javaanse immigranten bij de tabakscultuur betrokken. Wat het Europese personeel betrof: vele jongelui opgeleid op de toenmalige Koloniale Landbouwschool in Deventer, vonden een aantrekkelijke loopbaan in de tabakscultuur. Pas na de eerste Wereldoorlog deden andere tropische cultures hun entree op Sumatra's Oostkust: rubber, olie- palm, thee en vezel (agave). Was de tabakscultuur voornamelijk gebonden aan de voor dat gewas meest geschik te gronden in Deli en Langkat, de di verse cultures hadden hun areaal aan sluitend aan de tabak meer naar het zuid-oosten. Een poging deugdelijke tabak te verbouwen op gronden meer naar het zuid-oosten (Tebing Tinggi) liep uit op een mislukking. De supe rieure voor de tabak geschikte gron den waren reeds volledig geoccu peerd. De diverse cultures hadden zich voornamelijk genesteld in het gewest Simeloengoen. De belangrijkste plaats was daar Pematang Siantar, stand plaats van een Assistent-Resident. De totale opbloei in de jaren 1920 tot 1930 was geweldig, de vraag naar Europees personeel demonstreerde zich in de stereotiepe advertenties in de Nederlandse dagbladen: "Cultuur maatschappij ter Sumatra's Oostkust heeft plaats voor assistenten, voor waarden etc Nederlandse, Duitse, Engelse, Ameri kaanse, Belgische en Zwitserse maat schappijen waren op Sumatra's Oost kust neergestreken en werkten met Nederlanders en mensen van eigen nationaliteit. Een internationaal gemê leerd gezelschap, waarvan de leden geenszins waren aangewezen op een maatschappij van hun eigen nationa- liteit.Toen ik begin 1927 aankwam op een Nederlandse onderneming, trof ik daar Duitse, Oostenrijkse, Zwitserse en Deense collega's aan. De uitbrei ding van het cultuurgebied was der mate stormachtig, dat steeds met moeite aan de vraag naar voldoende toeziend personeel kon worden vol daan. Onder de condities, die bij aanname van Europees personeel in Nederland werden gesteld was er één, die soms een hinderpaal voor het aangaan van een verbintenis vormde. Dat was een bepaling, die bekendheid verwierf on der de naam "trouwverbod". Jonge mensen, pas van school, moes ten eerst alleen naar Sumatra uitgaan, en konden na een jaar dienst trouwen (met de handschoen) en op kosten van hun maatschappij hun ega laten uit komen. De mailschepen hebben in de loop der jaren heel wat jonge vrouw tjes (handschoentjes) door de Rode Zee naar de gordel van smaragd ge bracht. Sollicitanten op rijpere leeftijd, die reeds getrouwd waren, moesten hun vrouwen een jaar in Europa achter laten tot het proefjaar achter de rug was. Daarna werd het gezin op kosten van de maatschappij herenigd. Pas in de loop van 1926 is deze be paling ingetrokken en van toen af aan vertrokken "getrouwde stellen" ter stond gezamenlijk naar Sumatra. Reeds toen al bestond de verzachtende om standigheid, waarbij een door een wettig huwelijk verbonden partner da delijk met haar man mocht meereizen, mits de man alle kosten voor haar overtocht zélf betaalde, die hem na afloop van een jaar alsnog door zijn maatschappij werden vergoed. Wat was nu de achtergrond van dit z.g. trouwverbod? Wel, zo'n jonge man, pas van school, rond de twintig, deed zijn eerste stap pen in de tropische samenleving en vooral het eerste jaar was geen kin derspel. De opleiding, die hij van ou dere collega's ontving, was niet één met "zijden handschoentjes". Op Java noemde men zo'n nieuweling "de ba- roe", op Deli sprak men van "het singké", hij werd gekwalificeerd als "onzijdig", had derhalve niet eens een geslacht. Gedurende het eerste jaar verhuisde hij veel, moest door waar te nemen voor oudere collega's (binnenlands verlof) laten zien dat hij het "aankon". Bleek hij uit het goede hout gesneden, dan kreeg hij in de regel binnen een jaar een meer zelfstandige positie en een meer permanente woning. Daarbij speelde ook de vaardigheid in het ge bruik van de Maleise taal - vooral in de omgang met het werkvolk - een belangrijke rol. Voor een jong vrouwtje zou zo'n eer ste jaar een zware opgave zijn ge weest, dagelijks alleenzittend in een vreemde afgelegen omgeving, niet met bedienden kunnen spreken, een man, die 's avonds doodmoe thuiskwam, kortom alleen de zeer sterke figuren zouden er in slagen het hoofd boven water te houden. De vrouw, die dit alles te zwaar viel, vormde een blok aan het been voor de man, zijn animo kreeg een knauw, de moeilijkheden kwamen uiteindelijk bij de baas terecht (beheerder van de onderneming) en deze zat geenszins op dergelijke pro blemen te wachten. In het andere geval kon de jonge plan ter, indien een dergelijke afspraak met een vriendinnetje was gemaakt, zijn a.s. vrouw laten uitkomen. Hij trouw de "met de handschoen" en kon haar nu, met een jaar ervaring, in alles ter zijde staan. Velen onder ons zullen aan die jaren goede herinneringen hebben overge houden. Neemt U het fotoalbum van die eerste jaren nog maar eens ter hand. Of bent U ook bij de glorieuze entree in het Japanse interneringskamp kloekmoedig door het Keizerlijke Ja panse leger leeggeschud? Dergelijke verliezen zijn met geen enkele rehabil- litatie-uitkering te vergoeden! Evenwel, niet alle jonge mannen had den zich vóór hun vertrek uit Holland zo serieus met hun toekomstige huwe lijkse staat bezig gehouden. Zij bleven de eerste jaren vrijgezel (boedjang) en sommige traden pas na zes jaren wer ken, gedurende hun Europees verlof, in het huwelijk. Nochtans waren er boedjangs, voor wie zes jaren wachten te lang duurde en het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Zij zochten zich een Javaanse levens gezellin en sloten als het ware een "vrij huwelijk", waarop in die jaren -vooral in het moederland - nogal werd neergezien. Maar, wij doen toch niet aan rassendiscriminatie? Foei! En hoe is het dan tegenwoordig in onze Nederlandse samenleving? Hoeveel Pims leven hedentendage in een vrij huwelijksverband met evenzovele Mo- niques? Onze moderne samenleving accepteert dit toch? Waarom zo'n groot tekort aan twee-kamer woningen? Zeker, die Javaanse vrouw kende niet de Graven van het Hollands Huis, noch de stelling van Pythagoras, maar ze beschikte over uitstekende bekwaam heden om een huishouding te bestie ren. Men noemde haar dan ook de "Huishoudster". Ik heb er verschillende gekend, keuri ge vrouwen, die als Javaanse van huis uit een zekere beschaving meebrach ten. Daar had men hier in het moeder land geen weet van. Als singké heb ik nogal eens een werkkring moeten overnemen van een oudere collega, die na zes jaar met Europees verlof ging. Nog helder voor de geest - en op mijn tong - staat mij de voortreffelijke nasi rames, die ik bij dergelijke gelegen heden (plate-service) kreeg voorge schoteld. Veel is over een dergelijke leefge meenschap geschreven; ik denk maar aan Mevrouw Szekely Lulofs. Doch de duisternis heeft het licht niet begre pen. Een tere kwestie was de consequentie van de eventuele kinderen, voortko mend uit een dergelijk gemengd hu welijk. In het ongunstige geval viel bij het repatriëren van de vader de Ja vaanse moeder met haar kinderen te rug op de dorpsgemeenschap van haar kampong. Was de vader zich bewust van zijn menselijke verantwoordelijk heid, dan nam hij de kinderen mee 28

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 28