Enkele reis Bermé
"BRUE MOON"
DOOR PLANTERSVROUW
Zij zaten op de stoep hun nagels op te kluiven, toen ik de voordeur opensloeg.
De twee kinderen van een vriendin. "Mammie is weg. Meegenomen". "Nee toch!
Wanneer?" "Een half uur geleden; zó uit bed, in haar pyama". De grote jongens
ogen zwommen in tranen. De Kempei-tai. Het Zwaard van Damocles, dat de
buitenkampers dagelijks boven het hoofd hing. Kismet
We zullen in die tijd heus wel ge
lachen hebben. Gehuild. En misschien
geloofd, wat een oude Javaanse le
gende had beloofd. De bevrijding na
honderd dagen. Toen de termijn ver
streken was, liepen er in plaats van
minder, veel meer Japanners in het
land. Kerels met rauwe, grimmige kop
pen.
"Maar ze zijn al heel dichtbij, de
Amerikanen". "Sjttt... stil toch. Praat
niet zo hard. De muren hebben oren".
De muren en de bomen. De baboe's,
de djoewalans langs de straat. En je
kennissen kon je ook niet allen meer
vertrouwen, zei Noes die terug was.
"Pas op voorze noemde een
naam, meer niet. Geen woord over de
gruwelen achter die wrede muren.
Martelingen die afschuwelijke lidtekens
achter hadden gelaten over haar hele
lichaam en in 't diepst van haar we
zen. Niet meer aan denkenniet
praten, vergeten. En nooit meer zo'n
gevaarlijk spelletje meespelen als
"praatjes door de wereld".
Nota bene, het enige dat ons op de
been hield. Het aanhoren en aan elkaar
doorvertellen van goede berichten.
'Weetjenogiets' lag bij iedereen vóór
in de mond. 'kHebgehoord...' Meestal
een wens die de vader was van de
gedachte. Maar het gaf moed.
Op hoeken van straten bluften loud
speakers over overwinningen aan alle
fronten. De moesoeh werd verpletterd
Wat een woede in die brallende
stemmen, wat een haat! Je werd er
ijskoud van.
Pappa was uit de stad weggevoerd,
met alle andere mannen. En ook in de
totokvrouwen-wijk keken de huizen je
met lege, holle ogen aan.
Een sombere dreiging hing over de
stad. Het stempel van de Kempei tai.
Wat deden we hier eigenlijk nog lan
ger. En hoe meer we spraken over het
eigen huis, hoog in de bergen, hoe
groter het verlangen werd.
Ik moet een onwankelbaar vertrouwen
gehad hebben in mijn heilige, dat ik
het waagde, die reis, met mijn vijf
kinderen van vier tot zestien. Een weg
die we nooit anders hadden gekend
dan uit een auto. Normaal, in twee uur.
We deden er nu twee volle dagen over.
Trein, tram, dogkar en de laatste etap
pe van 30 km recht omhoog, te voet.
Maar toen waren we ook in de hemel.
De zevende.
En daar was één Japanner. Een onge
vaarlijke, omdat hij helemaal in de ban
was van Corrie met de mooie ogen.
Hij beheerde de onderneming, waar
mijn man tien jaar geleden de admini
strateur tijdelijk had vervangen. Uit
die tijd dateerde onze adoratie van de
streek. Bermé, een samenvatting van
de laatste lettergrepen van Soember
ramé gezellige (drukke) bron. Nis-
hida was de eerste Japanner waar ik
niet bang voor was. Hij had een grap
pig, goedmoedig gezicht en bemoeide
zich nauwelijks met de kleine Indische
gemeenschap.
Ons terrein was verwilderd. Soewami
en haar man hadden op het huis en
de spullen gepast, maar Redjo werkte
nu bij het Bosbeheer. Wij togen aan
het werk, geholpen door Endjo die
kiedewieter was dan ooit. Vroeger
praatte hij met de planten; stotterend.
Sinds hij als "romusjah" herendiensten
had moeten verrichten, zweeg hij in
alle talen. Hij was terug gekomen als
vreemdeling in z'n eigen dessa. Soms
leek hij helder. Dan sprak hij van zijn
lotgenoten die bij honderden stierven.
De lijken werden in matten gewikkeld,
"mara djoekoh brengkes" en in
vrachtwagens weggevoerd. "Ka'emah
Ndjo?" Waar naar toe?
"Sopèh." Met weer die ingekeer-
(lees verder volgende pagina)
Het was nog in de periode dat we
briefjes naar en van Holl. krijgsgevan
genen smokkelden. Met een paar
vriendinnen een kleine organisatie op
touw gezet om met echtgenoten, ver
loofden en vriendjes contact te houden,
in het geheim natuurlijk.
Na ontvangst van de minuscule brief
jes en alvorens ze te distribueren, ver
stopte ik ze in een versjesschrift in
mijn kleine boekenkast. Dat was wel
veilig, dacht ik.
Op een dag: Huiszoeking!
Ik woonde in die tijd in een kleine
goedangkamer, op de blakan dus.
Daar zou wel niet gezocht worden.
Hoofdgebouw werd aan een grondige
inspectie onderworpen. Het bleek dat
de Jap inderdaad naar geheime corres
pondentie zocht.
Mijn achterkamertje kwam toch ook
aan de beurt. Alles werd overhoop
gehaald, niets gevonden. Wat een op
luchting.
Op het laatste nippertje keek de Jap
naar een bepaalde plank van mijn
boekenkast. Ik in stilte smekend: Niet
mijn versjesschrift, niet mijn versjes
schrift.
Stom natuurlijk. Ik wist toen nog niets
van telepathie af!
Laat hem toch uitgerekend dat schrift
beetpakken! 'n Vriendin die bij me was
begon zowat te janken. In een flits
kreeg ik een fantastische ingeving. Ik
nam het schrift uit zijn handen en be
gon enthousiast te zingen "Red Sails
in the Sunset", wijzend op de tekst.
Toen "Blue Moon" en weet ik al niet
wat nog meer. De Jap begon er ken
nelijk plezier in te krijgen en neuriede
zowaar mee. Stel je even voor: twee
"vijanden" in muzikaal duet!
Hij zag waarschijnlijk het komische van
de situatie ook in, draaide zich om en
liep lachend de kamer uit.
Met ingehouden adem keken we hem
na. We hoorden nog flarden van "Brue
Moon".
De briefjes werden nog veilig afge
leverd, maar dat was wel de laatste
keer.
Mevr. P.S.
NEDERLANDS IN HET JAPANS
Tussen 1640-1854 waren het uit
sluitend Nederlanders die het
recht bezaten in het "verboden
rijk", Japan hun waren te impor
teren. Hetgeen met aanzienlijk
succes gebeurde. Dat de rol die
de Nederlanders in die dagen
speelden belangrijk was, blijkt
ook nog uit het feit, dat ze hun
taal importeerden. Een import,
die tot vandaag de dag zijn
sporen heeft nagelaten. Hieron
der geven wij een collectie Ja
panse woorden, die nog duide
lijk hun Nederlandse afkomst
tonen:
bier
biru
bonbon
bonbon
gips
gipusu
diamant
giyaman
gom
gomu
hypochonder
hipokonderi
hoek
hokku
kan
kan
handelaar
kantera
kok
kokku
matroos
madorosu
mangaan
mangan
mes
mesu
pincet
pinsetto
punt
pinto
pomp
pompu
sabel
saaberu
trap
tarappu
12