poirrié de blik, Stakker! Al gauw plukten we de vruchten van ons werk. Evenals bij de tien of elf andere gezinnen, was ook bij ons, ruilHans keukenmeester. Wat niet uit de eigen grond kwam, gaf het volk ons in ruil voor textiel. De mensen "had den gaten aan" zei Huib. Het was een sober leven, maar ook door en door gezond. En alleen pappa's afwezigheid herinnerde aan de harde werkelijkheid. Als de djagal, de slachter "boven" was geweest, verkocht tante Roos op pasardagen heerlijke nasi-rawon. An ders nasi petjel, met goudbruin gebak ken stukken timpih. (Wat eet ik de 15e?) Olie voor de lampen was er niet. Voor donker was alles opgeruimd en afgeruimd. Dan zongen we in het schemeruur "De zon staat op de hei deranduit "Kun je nog zingen...", tweestemmig. De meisjes met klare heldere stemmen, Mickje hoog en zui ver. Onze kleine tjoetjah rawah. Rob had de baard in de keel. Wij spraken over pappa, véél. Want Huib mocht hem niet vergeten. En dan maar vroeg naar bed. Er flitste een licht door 't raam. Jap pen. Nog voordat ik m'n kimono aan had, werd er aan de voordeur gemor reld. "Jullie in bed blijven" - Rob had zijn kamertje buiten, boven de garage. Ik deed open. "Polisie". Hemeltje, wat had ik gedaan? Door de open deur viel het maanlicht naar binnen, maar in de hoek waar de stoelen stonden, was het donker. Hij gaf me een vlam- BELANDA INDO TJAP TIGA Terwijl in heel Nederlands-lndië alle Nederlanders óf in krijgsgevangen schap of in interneringskampen terecht kwamen, mochten op Java de mensen die konden "bewijzen" dat ze Indo- Europeaan waren, vrij blijven. Hier voor werden "pendafterans" uitgege ven door de Japanners, een soort per soonsbewijzen waarop werd aange tekend hoé Indisch men was. Het meest begeerd was de aantekening "tjap tiga", want dan was men zeker veilig en kon buiten de kampen blij ven. Ik als Nederlandse in Batavia geboren, en dochter van ouders die ook beiden in Indië geboren waren, was in het bezit van een pendafteran Belanda In do tjap tiga. Mijn moeder echter, van wie beide ouders in Holland het levenslicht had den gezien, hoorde eigenlijk in het kamp te zitten, evenzo mijn grootmoe der die in Breda was geboren. Toch heb ik kans gezien deze beide vrouwen achter de "kawat" vandaan te houden, door ze in mijn huis onder te laten duiken. Het was dus voor mij "betoel" belangrijk om niet om een of andere reden in het kamp terecht te komen. De eerste jaren ging alles goed, maar toen Nippon steeds meer verliezen ging lijden, werden ze steeds 'galakker' en strenger. Het was begin 1944 dat metje om de lont aan te steken die op een stukje blik door een gaatje in klapperolie hing. Zacht spetterend be gon een flauw, roodachtig licht z'n donkere silhouet te omgeven. "Kepa- la polisie". En hij was op Bermé ge komen om de moeders aan te zeggen, dat net als overal, ook hier de jongens van 15 jaar opgehaald zouden worden. (Bomen rooien op verlaten onderne mingen.) Ik voelde 't bloed uit mijn lichaam weg trekken en kon geen woord uitbren gen. Als van ver hoorde ik hem toen vragen: "Tidah kenal sama saja?" Moest ik hem kennen? Van waar dan? Uit een toko misschien, voor de oor log. Dat kon natuurlijk. Maar wie Waar? En wat moest ik zeggen om hem niet op zijn tenen te trappen. Voorzichtig stamelde ik: "Seperti ke nal." Hij kwam me bekend voor, maar in onze ogen leken Japanners allemaal op elkaar. "Begitoe gelap", voegde ik er aan toe. 't Was zo donker. Een har de grinnik diep uit zijn keel. Voor een reispas naar Bermé was ik bij hem geweest. Meer dan eens had hij me een permit gegeven om mijn vader in de vrouwenwijk eten te bren gen en schone kleren. "Loepa?" Vergeten? "Neen. Trima kassi. 't Is lang geleden en mijn vader is zo oud. Hij zal niet meer terugkomen." Ik was niet bang meer. Deze man had niet alleen ge voel voor humor, ook een gevoelig plekje in zijn hart. "Waktoe perang", zei hij ernstig. Wij we onze pendafteran weer moesten vernieuwen, en men had mij gewaar schuwd dat de controle bij het uit geven van deze nieuwe pendafteran extra streng zou zijn. Bovendien moes ten wij deze keer met onze kinderen bij de Jap verschijnen. Ik zelf was donker van haar, maar erg licht van huid, terwijl mijn twee kinde ren erg blank en hoogblond waren. Toen heb ik na lang nadenken het volgende gedaan: ik nam drie dagen lang een bad van permanganaat, ook op mijn gezicht, en werd inderdaad prachtig bruin. Met de beide kinderen durfde ik dat echter niet aan. Dat heb ik toen als volgt opgelost. Het huis naast ons werd bewoond door verschillende Indische families, fijne mensen, met een heel stel don kere kindertjes, met wie ik een bij zonder goede verstandhouding had. Daar ben ik naar toe gegaan en ver telde mijn probleem met grote be zorgdheid, en vroeg of ik twee van hun kinderen mocht lenen om voor de Jap te verschijnen. Daar hadden ze helemaal geen be zwaar tegen en zo trok ik, mooi ge bruind met twee schattige donkere kindertjes die streng geïnstrueerd wa ren hun mond te houden, naar het bu reau van de Jap. Trillend van de zenuwen zat ik op mijn beurt te wachten en fluisterde de kin deren nog een paar keer toe vooral zijn in oorlog. Hij stond op en liep naar de deur. "Tabé". Het was koud in de open deur. Maar ik kon me niet losmaken van het maan- beschenen panorama. Vredig en se reen. De fijne geur van ketjoeboeng steeg omhoog uit het ravijn. Aan de "vrolijke bron" hieven de blanke kel ken zich ten hemel, als bazuinen voor de engelen. De ganzebloemen spie gelden zich knikkebollend in 't vijvertje, vóór. Tjoek... riep een geitemelker... Ach Lieve Heer, laat toch een einde komen aan deze vreselijke oorlog. Haal asjeblieft alle boosheid uit de wereldDie nacht sliep ik niet. De jongens rooiden bomen op Air din- gin. Ze aten en sliepen thuis. Nishida ontving zijn vrienden. Soms bracht hij ze bij ons. Bloemen kijken, dan bij deze, dan bij die. Ze brachten suiker, stangen zeep. Een hertebout, als ze op jacht waren geweest. Bagi, om te ver delen. Was 't alleen het vriendelijke klimaat van Bermé? Of zijn Japanners toch ook maar gewone mensen, 't Was te veel gevraagd aan Onze Lieve Heer ALLE slechtheid uit de wereld te nemen. En op het einde van de oorlog hebben we ook nog twee jaar moeten wachten. Van de ruil Malang - Bermé heb ik nooit spijt ge had, ondanks de verschrikkelijke reis. Daar moet God zelf bij geweest zijn. mara djoeko brengkes als "djoeko brengkes" sterk gekruide, in pisangblad gerolde en geroosterde vis. tjoetjah rawah moeras-nachtegaal niets te zeggen als we bij de "toean Nippon" waren. Toen het mijn beurt was om voor de Jap te verschijnen, had ik betoel "bu- luh bediri". De Japanner bekeek de kinderen aandachtig en keek mij toen langdurig en héél strak aan, en zei: "Beautiful green eyes, tjap tiga". Wat was ik opgelucht. Toen snel naar huis om mijn moeder en grootmoeder het goede nieuws te vertellen, en om de twee "geleende" kinderen dankbaar bij de moeder af te leveren. S. BR.OERS-CORSMIT "Zusters of niet, jullie moeten allebei een pendafteran hebben 13

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 13