o Een nachtmerrie in 1944 DE HELD ■y£. ■*7. Jappenkamp Moentilan. Order van de Jap: morgenvroeg 4 uur naar het station lopen. Dus: met honderden vrouwen en kinderen, waaronder van drie en vier jaar op transport met onbekende bestemming. De erge zieken en alleroudsten werden op vrachtauto's geladen. We kregen wat gekookte rijst en een fles water mee. Geen bagage! Net of we nog iets hadden! De meesten hadden bij een vorig transport hun schamele bezit verloren. Want de bagage was nooit aangekomen. Dus: een klapperdop i.p.v. bord en er waren onder ons, die daar nog een zilve ren lepel bij hadden, nog uit betere dagen. En een mok. KAMPVERHALEN Over de grenzen, Kok 24,- De Slaven van Roku Ban, N. W. Hofstede - 29,50 Dagboek van een Krijgsge vangene, Th. Min - 34,50 Je kunt niet altijd huilen, Annemie McGillavry -20,— Het pannetje van Oliemans, C. van Heekeren -18,25 De Japanse regering betaalt aan toonder, H. L. Leffelaar - 19,50 Kon ik maar weer een ge woon meisje zijn, C. Vermeer -18,50 Daden onder de zon, Augus- tua Lampe - 22,50 Bloemen voor Nippon, Augus tus Lampe - 10,90 Achter de Kawat, Charles Burki -35,— Boekhandel Moesson, Den Haag In het pikkedonker vertrok de karavaan. We hielden elkaar bij de hand om niet van de weg af te raken, want een en kele flambouw gaf nauwelijks licht. Ruim anderhalf uur lopen, gelukkig was het nog koel. Mijn buurvrouw van de mat op de grond, waarop we een jaar gehuisd hadden, had haar been lelijk verbrand met kokend water en moest dus in de vrachtauto. En ik nam haar drie kleintjes samen met mijn dochter tje, onder mijn hoede. Eerst sjokten we in doodse stilte, nog slaperig, en ons angstig afvragend, wat voor verrassing ons nu weer wachtte. Maar naarmate de zon opkwam en het warmer werd, en de kinderen moe werden, begon het gejammer en gehuil. Eindelijk, daar was het station, onaf zienbare lange rijen geblindeerde trei nen. Er werd weer eindeloos appél ge houden en toen werden we ingedeeld in de wagons. Op elkaar gepropt, vrouwtje aan vrouwtje, de kleine kin deren op schoot. Iemand vertelde bij een vorig transport iets grappigs meegemaakt te hebben. Daar was toen een zwangere dame bij geweest. De brutale Jap vroeg: wijzend op haar buik met de loop van zijn ge weer: dari Nippon? waarop ze heel ad rem antwoordde: boekan, dari Ros- sevelt. Er verscheen toen toch wel een glimlach op menig ernstig gezicht! Tenslotte, toen het al warm begon te worden, voelden we enige beweging en ja, hoor, we reden weg. Waarheen? Hoe later het werd, hoe meer de el lende pas goed begon: de vreselijke hitte in die dichte wagons, de deur moest ook dicht. Een van de dames die zuinig nog enige japonnen had bewaard en die over elkaar had aan getrokken, gaf een striptease weg. Na dat enige vrouwen een flauwte hadden gehad, mocht tenminste de deur open. De W.C. was niet te benaderen, lange files en de stank deed je kokhalzen. Gelukkig hadden enkele moeders een potje bij zich, waar de kleintjes om de beurt op mochten, maar hoe kregen we die leeg? Toen was er een vrouw zo flink om een raam een beetje omhoog te schuiven en de po-inhoud er uit te gooien. We hadden respect voor haar, want ze riskeerde er toch maar een pak slaag of erger mee. Maar de Jap deed of hij het niet zag. De rijst was al gauw op en de water voorraad slonk angstwekkend. En het werd middag. En het werd avond. En we vertelden de kinderen verhaaltjes en zongen liedjes. Ze kregen slaap, maar konden nergens liggen, want moeder's schoot was meestal bezet. Enkele vrouwen zonder kinderen, gin gen toen naast elkaar zitten en om de beurt mocht een kind op een bedje van drie schoten liggen. En het werd nacht en de vrouwen dutten zelf in, soms zakte een kind van haar schoot. Ge huil, gescheld, soms begon er een vrouw wanhopig te snikken. We rijden, geloof ik, weer terug, zei er een. Ze moeten inderdaad wat met ons heen en weer gereden hebben, want meer dan 24 uur zaten we op gesloten in die rijdende hel. Er waren zelfs transporten geweest van 2 en 3 dagen vertelden ze ons. En een slaap, dat we hadden, een slaap! En dorst! We vergaten gewoon de honger. Je goed kleefde aan je magere lijf. De dag brak gewoon aan. Opeensstop. We riepen allen door elkaar en probeerden te ontdek ken, waar we waren. Er kwam een Jap binnen, die ons gebood onze water flessen te vullen op dit station, d.w.z. alleen drie vrouwen uit onze wagon mochten er uit om dat te doen. We rie pen, dat ze goed moesten kijken, waar we waren. Ze kwamen er niet achter, van de naam van deze kleine halte hadden ze nooit gehoord. Later ont dekten we, dat we van Moentilan naar Ambarawa waren getransporteerd. We waren blijkbaar, waar ze ons hebben wilden. We konden onze stijve lede maten strekken, we mochten er uit. En lopen naar ons volgende kamp. EDD. Oom Wim mag zich verheugen in een goede gezondheid, een regelmatige stoelgang en straks een mooi pensioen. Voorts is hij gezegend met een goed geheugen, de bron waaruit hij zijn toe hoorders vertelt over zijn daden in de oorlog. Zelf heeft hij het woord "held" nooit in de mond genomen maar wan neer je oom Wim hoort dan ben je toch geneigd hem deze titel te geven. Het was een donkere nacht toen oom Wim vond dat de tijd gekomen was om Bandung te bevrijden. Tien van zijn soldaten (zelf was hij sergeant) had hij opdracht gegeven het kamp te ont vluchten. Deze jongens gingen altijd door het vuur voor hem want ze wisten dat ze op hem konden bouwen als een rots. Eenmaal buiten het kamp - na een ongeziene vlucht - hadden ze twee jeeps veroverd en daarmee trokken ze - zonder licht - op naar Bandung, met oom Wim aan het stuur van de voorste wagen. Met de geweren die in de jeeps lagen baanden zij zich schietend een weg door de controle posten van de vij and. Vlak voor Bandung echter werden zijn soldaten bang. Toen oom Wim hen niet kon overtuigen van de komende victorie was hij helemaal alleen verder gegaan. Vijftien vijanden die toen zijn pad kruisten hebben door zijn toedoen het daglicht niet meer gezien. En toen, in Bandung, heeft hij een betjakkerel die hij kende ontmoet en deze had toevallig twee handgranaten bij zich. Met de belofte dat hij na de oorlog rijk beloond zou worden heeft oom deze wapens van hem gekregen. Oom naderde toen in sluipgang een vijan dige commandopost en met de twee granaten heeft hij toen die hele post opgeblazen. Helaas was zijn munitie toen ook op en toen is hij naar zijn broer gegaan die even buiten de stad woonde en daar is hij toen onderge doken. "Ja, dat waren tijden" zegt oom nu. "Maar nu ben ik rustig geworden". Met zijn vrouw gaat het ook weer beter. De ergste plekken trekken al weg. "Hij is soms wat driftig" ver trouwde ze mijn tante toe. RALPH BOEKHOLT H na»63 t.'iEM.' 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 16