Excursie naar het verleden
Op zo'n 125 km van Bangkok, aan een kromming van de River Kwai, staat een verzameling gammele barakken, iden
tiek aan de onderkomens waarin circa 60.000 geallieerde krijgsgevangenen gedurende ZV2 jaar een slavenleven leidden.
Jeath-Museum heet het met een weidse naam. Op zijn tocht langs de plaatsen waar eens de krijgsgevangenkampen
lagen aan de River Kwai, bezocht Frits de Ceuninck van Capelle dit macaber museum. Wat hij daarin aantrof, ver
haalt hij in bijgaand artikel.
Het Jeath-Museum rijt oude wonden weer open.
"Gone but not forgotten", "Absent but remembered always" en "Brings back
memories", lees ik verbijsterd. Het zijn opschriften, die niets te maken hebben
met een verloren liefde of zoete herinnering. Noch zijn het titels van liedjes,
neergeklad door een of ander pop-fanaat. Waar ze wel betrekking op hebben,
is dood, ziekten, doffe smart en gruwelen. Deze opschriften "sieren" n.l. een
aantal gammele bamboe barakken, opgetrokken in dezelfde stijl, als de onder
komens waarin circa 60.000 geallieerde krijgsgevangenen gedurende 3'/2 jaar
een hellebestaan leidden.
Jeath Museum, heet deze verzameling
schamele hutten. De naam Jeath wordt
gevormd door de beginletters van de
bij de Pacificoorlog betrokken landen:
Japan, Engeland, Australië - Amerika,
Thailand en Holland. Het museum be
staat nog maar een jaar of twee en
is gelegen op ongeveer 125 km van
Bangkok aan de River Kwai en zo'n 10
minuten rijden van de erebegraafplaats
Kanchanaburi. Het wordt beheerd door
een kleine, vriendelijke boeddhisten
monnik, die gehuld is in een oranje
gele pij. Pradirek Mahapunyo is zijn
naam. Zijn ogen stralen mededogen uit
en zijn stem is zacht. Hij spreekt zijn
Engels bedachtzaam uit alsof hij bang
is een fout te maken. Van de kleine
groep bezoekers ben ik de enige ex-
krijgsgevangene. Gedurende de rond
leiding zal hij niet van mijn zijde wij
ken. Een reisgenote uit Alkmaar, Gerda
Nesvadba, is bereid foto's te maken.
Museum des doods.
We betreden een der barakken. Ik zet
me schrap. Een klamme kilte over
spoelt me als ik in de halfduistere
ruimte speur. Het onophoudelijk tran
spireren na het verlaten van het air
conditioned busje - het is 38° C. in de
schaduw - houdt als bij toverslag op.
Ik ontwaar de primitieve slaapplaatsen
op een rij, de atap dakbedekking en de
aarden vloer. Een interieur zó indrin
gend en natuurgetrouw, dat de con
frontatie met het verleden compleet is.
In gedachten zie ik weer mijn lotge
noten, uitgemergeld en apathisch,
mannetje-aan-mannetje liggen. Ik poog
aan wat anders te denken, maar slaag
daar niet in, mede doordat aan het
hoofdeinde van elke ligplaats een foto
of schilderij staat opgesteld met ta
ferelen uit die periode.
Afbeeldingen van doffe ellende en
gruwelen. Wanhopige gezichten staren
mij aan, schetsen van slavenarbeiders,
voortgedreven door een sadistische
Jap, de in-en-in-smerige latrines, de
cholera-tenten, de halfvoltooide brug
over de Kwai met de krijgsgevange
nen krioelend als mieren er omheen,
gelijk een scène uit een film van Ce
cile DeMille over de bouw van de
piramiden. Vergeelde foto's en be
schilderde vellen papier achter glas,
vol drama. Ik voel me ellendig. We
schuifelen langs de vitrines met de
stille getuigen: Japans schiettuig en
geweerkolven, bajonetten, martelwerk
tuigen, pikhouwelen, verrotte schaam
lappen, gedeukte veldflessen en pri
mitieve gebruiksvoorwerpen.
Schrijnend verhaal.
Dan nog meer prenten, schilderijen en
schetsen, die het verhaal vertellen van
naamloos leed, intens verdriet, wan
hoop, schrijnend heimwee, uitputting
en dood. Mijn geheugen wordt pijnlijk
geschokt door de herkenning van die
beelden. Gezichten van mijn overleden
kameraden doemen op, de meesten
- evenals ik toen - nog in de bloei van
hun leven. Enkelen heb ik zelf begra
ven. Het bonken van de kluiten aarde
en keien op hun in matten gewikkelde
ontzielde lichamen, voelde ik tot diep
in mijn maag. Het ergste was de ver
branding van de aan cholera bezwe-
kenen. Dit geschiedde primitief op een
grote brandstapel. Het kwam wel eens
voor, dat een hevige moessonbui een
vroegtijdig eind maakte aan de "cre
matie". De volgende dag maakten we
het lugubere karwei dan maar af. Af
grijselijk!
Pradirek Mahapunyo legt zijn hand op
mjjn arm. Hij heeft sinds het korte be
staan van het museum menige hevig
ontroerde oorlogsveteraan uit de ba
rakken moeten wegleiden.
De rest van de groep toeristen be
vindt zich reeds lang buiten de hutten.
We zijn nog slechts met z'n drieën.
De monnik wijst naar een groot bord
met kleurenfoto's van ex-krijgsgevan-
genen, die de afgelopen twee jaar dit
museum bezochten. Veel Engelsen, een
enkele Amerikaan en een vijftal Ne
derlanders. Straks zal ook mijn foto
daar een plaats krijgen.
Pradirek Mahapunyo informeert naar
mijn kampen langs de River Kwai. Ik
som ze op: Ban Pong, Tarsao, Ken
Saiyok, Tamuan, Nom Pladuk. De mon
nik weet ze te liggen. Hij noteert mijn
naam en adres en geeft me zijn visite
kaartje. We begeven ons naar buiten.
Het felle zonlicht doet mijn ogen pijn.
De beklemming valt een beetje van
me af, maar de brok in mijn keel raak
ik moeilijk kwijt. Pradirek haalt een
halfautomatische camera te voorschijn
en fotografeert mij velen malen bij de
barakken. Dan begeven we ons naar
het busje. Ik werp nog eenmaal met
gemengde gevoelens een blik op de
verzameling armoedige hutten en haast
(lees verder volgende pagina)
De schrijver met de monnik die het Jeath-museum onderhoudt en leidt.
30