de Belgische Staatscourant afdrukte.
Een kleine troost na het échec in de
10-daagse Veldtocht.
Natuurlijk las men het wonderlijke be
richt ook in Den Haag en daar rea
geerde men vrij snel. Intussen was
n.l. uit Indië het schip "Mercator"
aangekomen, dat 19 dagen na de "Or-
telius" van Java vertrokken was. Op
dat tijdstip, 30 maart 1831, genoot het
eiland Java nog "de volkomenste
rust". De G.G. van den Bosch meld
de in zijn rapporten, "dat de Belgische
officieren en militairen, die overigens
zeer verre de minderheid van onze
legermagt (uitmaakten), zich over het
algemeen zéér rustig en ordelijk (ge
droegen)" en "dat zijne tusschenkomst
nog niet noodig was geweest, dan tot
het doen in verzekerde bewaring stel
len van drie personen, die zich op
roerige gesprekken hadden veroor
loofd".
Dit bericht in onze Staatscourant van
16 augustus 1831 werd in het nummer
van 31 augustus nog aangevuld met
nieuws van 4 mei j.l. uit Batavia. "De
Oost-Indische bezittingen genoten
eene volkomen rust, de geest der be
volking van alle klassen liet niets te
wenschen over, en er bestond op Java
de beste harmonie tusschen de Hol-
landsche en Belgische militairen".
Men ziet dus, dat de "deserteur" Huij-
brechts er volkomen naast was en het
is geen wonder, dat de toenmalige
gouverneur-generaal Van den Bosch
hem eenvoudig een "leugenaar"
noemt. Deze verteller van onwaar
heden heeft zich later aan geschied
schrijving schuldig gemaakt en heeft
een Krijgskundige geschiedenis der
Belgische Omwenteling het licht doen
zien. In een brief, opgenomen in het
tijdschrift de Nieuwe Spectator XI
blz. 222 werpt hij de beschuldiging
van te hebben gelogen, verre van zich
af. "Volgens hem zouden de Belgische
bewindslieden zijn afgegaan op een
los gerucht, ontstaan uit verkeerd
overgebragte oneenigheden aan boord
van het schip Ortelius, en zoude hij,
zoowel bij den gezant Van de Weyer
te Londen als later te Brussel in vol
len Ministerraad ondervraagd, de on
gerijmdheid van dat gerucht telkens
ten klaarste hebben aangetoond".
Wij laten deze kwestie nu maar rusten
en gaan eens na, wie de loslippige
Belgen waren, tot wier aanhouding de
Indische Regering was overgegaan.
Het waren drie schuldigen, t.w. de ge
wezen officier, thans landeigenaar
Louis, de chirurgijn-majoor Van den
Kerkhove en van Dessel, een gemeen
kroeghouder te Semarang. De eerste
heette voluit Médard Joseph Louis,
was te Geldenaken in Zuid-Brabant,
dat nu tot België behoort, geboren.
Vóór zijn uitdiensttreding was hij nog
commandant te Klaten geweest met
de rang van eerste luitenant. Hij had
de militaire loopbaan evenwel vaar
wel gezegd en was landhuurder ge
worden. Van de pangéran Boeminata
had hij reeds in het jaar 1820 de desa
Melambong gehuurd. Op grond zijner
ongepaste uitdrukkingen zou hij eigen
lijk vervolgd dienen te worden, doch
daar hij toch op het punt stond "om
uit eigen beweging naar Europa te
vertrekken, waren bijzondere maat
regelen te zijnen opzichte onnoodig
geworden".
De tweede kletskous, een arts, die zich
in zijn vaderland "Chevalier Van den
Kerckhove" placht te tekenen, was pas
omstreeks 1827 in Indië aangekomen,
doch had al spoedig vrij wat praatjes.
Veertien maanden na zijn ontscheping
had hij aan het Journal de la Belgique
een brief geschreven, waarin hij ver
telde hoe hij in Indië, eerst te Batavia,
daarna te Djokja en te Semarang, de
nieuwe geneeswijze volgens Broussais
had ingevoerd, wat hem véél moeite
had gekost. Maar hij had overwonnen!
Hij had een ware revolutie te weeg
gebracht in de Indische therapie "en
hij eindigde zijn artikel dan ook met
een stralende zelfverheerlijking". Al
dus dr. Schouten in zijn "De Genees
kunde in N.l. gedurende de 19e eeuw"
(blz. 119-120). Deze behandeling vol
gens de Parijse hoogleraar Frangois
Joseph Victor Broussais (1772-1838)
werd de "verzwakkende behandeling"
genoemd, waarbij een veelvuldig ge
bruik van bloedzuigers een grote rol
speelde. Evenals zijn leermeester
wekte Van den Kerkhove de woede
zijner collega's op, zodat deze "blinde
aanhanger van het systema van Brous
sais naar Semarang was overge
plaatst". Daar, in Semarang zal deze
arts, die zoveel tegenspraak opriep,
ook zijn politieke fout hebben begaan.
Hij werd deswege "wegens het voeren
van onbetamelijke gesprekken" naar
Batavia ontboden. Daar werd hij aan
de tand gevoeld, doch aangezien "be
vonden was, dat hij zich blootelijk
aan onvoorzichtigheid had schuldig
gemaakt", werd hij bij het garnizoen
te Weltevreden geplaatst, waarschijn
lijk, omdat men hem daar beter in de
gaten kon houden.
Later treffen we hem weer in Sema
rang aan, "waar hij geen enkele be
zoldiging van het Gouvernement ge
noot". Blijkbaar had hij alle relaties
met de autoriteiten verbroken en was
hij particulier dokter sadja geworden,
waaruit zou kunnen blijken, dat hij
niettegenstaande de bloedzuigers, toch
wel patiënten wist te trekken.
Ten slotte numero 3, "de gemene
kroeghouder" te Semarang, van Des
sel. Van hem weten we in feite niets
meer. Misschien was hij een gepas-
porteerde Belgische militair, die een
vaderlandse estaminet had opgezet.
Dat kan dan ook de plaats van
zijn euveldaad geweest zijn. "Bij de
eerste gelegenheid (werd) hij uit de
kolonie verwijderd".
Overzien wij nu de invloed van de
Belgische revolutie op de Zuid-Neder
landers in Indië, dan vinden we slechts
een viertal sympathisanten met de om
wenteling t.w. een deserterende offi
cier, een landhuurder, een arts en een
kroegbaas. Van enige verstandhou
ding tussen deze vier is geen sprake
kolonel Cleerens
Antwerpenaar
hield zijn officierseed
geweest en deze is ook heel onwaar
schijnlijk. Op de desertie na zijn hun
misdaden vrij licht geweest.
De landhuurder, die verbannen was,
heeft later zelfs gepoogd naar Java
te mogen terugkeren en daartoe zelfs
de bemiddeling van prins Hendrik de
Zeevaarder, die in 1837 Indië bezocht,
ingeroepen. De goedhartige Prins
heeft toen zelfs een goed woordje
voor hem gedaan bij de G.G. Eerens.
Doch hoe zijn de loyalisten gevaren,
die hun Koning niet in de steek heb
ben gelaten?
Tijdens de Belgische opstand, waren
zowel generaal Van Geen als kolonel
Cleerens in het moederland. Eerstge
noemde was in 1828 teruggekeerd en
was weer tot commandant van Namen
benoemd, terwijl Cleerens pas na het
einde van de Java-oorlog terugkwam.
Daar Namen door de desertie der
Zuid-Nederlandse soldaten onverde
digbaar was geworden, moest Van
Geen deze vesting op 5 oktober
1830 verlaten. Hij beschermde de pro
vincie Noord-Brabant tegen de muite
lingen en werd daarom op 15 maart
1831 tot baron verheven (toentertijd
verleende de kroon nog adelsbrieven).
Tijdens de tiendaagse veldtocht (2-12
augustus 1831) commandeerde hij de
1e divisie. Tot chef staf was benoemd
kolonel J. Cleerens. Aan de slag bij
Leuven hadden zij een belangrijk aan
deel. Bij de parade op 30 augustus
1831 werd aan Van Geen het comman
deurskruis der Orde van de Nederland
se Leeuw toegekend. Op 19 februari
1838, toen de erfprins van Oranje (de
latere koning Willem III) meerderjarig
werd, werd deze tot commandant van
de 1e brigade der 1e divisie benoemd,
zodat hij onder Van Geen kwam te
staan. Deze woonde ook de inhuldi
ging van Z.M koning Willem II bij. Hij
overleed op 10 november 1846 op zijn
buitenplaats "Veldzicht" (Hofrust) te
Rijswijk.
Cleerens keerde in 1835 weer naar
Indië terug en richtte een afzonderlijk
jagerscorps op, de "Jagers van Clee
rens". In 1846 werd hij tot gouverneur
der Molukken benoemd.
Beide militairen waren onwankelbaar
trouw aan hun Vorst en werden ook
volledig vertrouwd.
(lees verder volgende pagina)
33