De Beste Jaren van Mijn Leven (XVIII) NAAR 1NDIË Het was 9 uur in de avond van de 1e april 1920, toen er hard aan de voordeur gebeld werd. Toen er open was gedaan riep een mannenstem: "Moet hier iemand met de boot naar Indië?" Een wat ongebruikelijke manier om een zo verre reis te beginnen. Op het bevestigend antwoord riep hij: "Zijn de kisten klaar?" Nee, dat waren ze niet. We zouden eind januari vertrekken, maar toen brak er staking uit en voer er geen boot uit en sindsdien hadden wij weken gewacht met half ge vulde kisten. "Als de kisten over een uur klaar zijn, haal ik ze op!" riep hij en trok de deur dicht. Opeens was de hele familie gemobiliseerd: Moeder en ik holden naar boven en ging. n mijn kleren inpakken, mijn broer nam de boekenkist voor zijn rekening, Vader ging voor etiketten zorgen en alle kisten waren gepakt en gesloten toen inderdaad na een uur een vrachtwagen stilhield voor het huis en ze werden ingeladen. De man kwam de trap op en zei: "zaterdagmorgen om 12 uur uit IJmuiden en aan niemand laten weten". "SELAMAT DJALAN" Varen naar de Oost Een aardig boekje met foto's over het reizen naar Indië per mailboot door B. C. W. Lap. In verschillende hoofdstukjes worden de scheepstypen, het interieur en versiering, het reizen zelf, het leven aan boord en wat er van de schepen geworden is, behandeld. f 9,60 porto f 1,90 Verkrijgbaar bij boekhandel Moesson Wat avontuurlijk! Ik voelde mij of ik op een geheime missie ging. Van sla pen zal niet veel gekomen zijn, ik ben dat vergeten. De volgende dag liep ik nog even naar mijn lievelingstante, va- der's zuster. Wat hadden wij elkaar nog te zeggen? Het was na dat lange zeurderige wachten zo plotseling be sloten, zo onafwendbaar, zo ongelo felijk. Maar tante was nooit de kluts kwijt. Zij legde haar arm om mijn schouder en zei: "je bent nog te jong, maar het zal wel gaan. God zegene je, mijn kind." Zij gaf mij een klein pak je in mijn hand, ik ging weg en kon niets zeggen. Zij heeft geweten, dat zij mij nooit weer zou zien en ik heb daar iets van gevoeld. Toen ik later alleen in mijn hut het pakje open maakte zat er een klein beursje in met wat geld en in haar prachtig handschrift een papiertje waarop stond: af en toe voor je weggelegd. Hoe die vrijdag verder verliep weet ik niet meer, maar de volgende morgen kwam de taxi om 9 uur en na afscheid van mijn ouders liep ik de trap af van het huis waar ik niet van hield en stap te met mijn broer in de taxi. Een paar straten verder stapte mijn vriendin in en reden wij naar IJmuiden. Wat is zo n boot enorm hoog als je er zo van de kade tegen aan kijkt! Het was de "Prinses Juliana", toen tamelijk nieuw. Nu - na een leven van dienst heeft de peetmoeder weer dezelfde titel - maar de boot is er niet meer. Op de kade was het niet druk doordat het vertrek met het oog op de staking stil was gehouden, al werd er nog wel geladen. Passagiers kwamen aan, In landse bedienden liepen af en aan in hun uniform van de Maatschappij Ne derland. De familie met wie ik de reis zou maken arriveerde en ging aan boord. Wat onbenullig stonden wij met ons drieën bij elkaar, wat zeg je zo'n laatste ogenblik? Mijn vriendin begon te huilen en dat was voor mijn broer het sein om mij afscheid van haar te doen nemen en met mij aan boord te klimmen. Hij zocht mijn hut op, riep de jongen, scheurde een briefje van f 10,door midden en gaf de ene helft aan de jongen met een verhaal er bij wat ik niet verstond. Daarna vertelde hij mij dat hij de jongen had opgedragen goed voor mij te zorgen, dan zou hij de an dere helft van het briefje in Priok krij gen. Ik begreep dat dit een gebruike lijke manier was; hij had er ten slotte al ruim 18 Indische jaren op zitten. Toen, mij wat onzacht in zijn armen knellend, zei hij: "als het niet gaat, kom dan terug" en zacht er achter: "mijn zusje". Weg was hij, de loopplank over en daar stonden zij samen op de kade. Ik stond boven aan de reling. Toen gebeurde er iets vreemds - nee iets gewoons - dat ik mijn hele ver dere leven heb onthouden. Naast mij aan de reling stond een lange man in een donkere overjas. Hij had een kop thee in zijn hand en hield het biscuitje dat er bij verstrekt was in de hoogte en wuifde er mee naar een heer en dame, die op de kade stonden en terug zwaaiden. Ik gaf mijn aandacht dade lijk weer aan de beide mensen die voor mij op de kade stonden en toch staat dat andere paar mensen glashelder als geëtst in mijn geheugen. De loopplank werd ingehaald, de ka bels los gegooid. Mijn broer beduidde mij dat zij teruggingen en ik knikte. Nog een groet en zij gingen weg en ik ging naar mijn hut en bekeek het kleine compartiment, dat de eerste weken mijn privé bezit zou zijn. Maar de oudste jongen, 6 jaar oud, had er ook zijn bed. Het was een las tig plagerig kind, heel anders dan het broertje van 3 jaar, wat een stil, volg zaam kereltje was. De moeder had de beide jongsten bij zich in de hut, zij kende de kinderen! Toen wij de Wa terweg uit waren, begon de schomme ling maar ik wist dat ik er tegen kon. Ik pakte dus mijn handkoffer uit, or dende alles en ging aan dek. De kust lijn was nog goed te zien en het ver baasde mij zelf dat ik er zonder enig verlangen naar kon kijken. Ik ging de kinderen opzoeken, liep met hen het dek rond, vertelde hen wat zij allemaal zagen en om 5 uur ging ik met hen naar de kinder-eetzaal en hielp hen bij de maaltijd. Dit zou nu voorlopig mijn werk zijn. Mijn ouders waren met dit echtpaar overeen gekomen dat als ik "wat behulpzaam" zou zijn gedurende de reis, hij, de vader van het gezin, mij zou helpen een betrekking te vinden. Dat dit geen al te handige afspraak was bleek wel tijdens de reis. Aan de baby had ik niets te doen, daar voor was een baboe gehuurd, maar de moeder kroop al als voorzorg tegen eventuele zeeziekte alvast in bed en is er de hele reis alleen in de avond uit gekomen om aan tafel te verschijnen en de avond door te bren- Het standbeeld van De Lesseps aan de ingang van het Suez-kanaal. 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 10