Het grote welbekende warenhuis Simon Arzt in Port Said. gen. Dan waren de kinderen in bed! En 's avonds bleek zij heel goed tegen wat deining te kunnen, veel beter dan overdag! Het was al donker toen wij Southhamp ton bereikten en niemand ging aan land. Het diner was goed geweest, wij hadden aan een van de lange tafels gezeten, want de volgende dag zou de hofmeester ons vaste plaatsen geven. Ik herinner mij dat ik nu voor het eerst vlees kon weigeren, wat mij in mijn vaders huis nooit was gelukt. Ik sliep niet al te best in de nauwe cou chette en het vreemde gevoel van "verloren" te zijn, alleen tussen vreem den, een onbekend leven in een on bekend land tegemoet was een beetje benauwend. Maar toen ik de volgende morgen, na eerst het kind gebaad en aangekleed te hebben en bij zijn ou ders "geparkeerd" te hebben, mijzelf ook klaar had gemaakt en het dek in zon en frisse wind er zo schoon en vrolijk uitzag, toen had ik wel weer moed voor de toekomst. Dat was ook wel nodig, want we na derden de Golf van Biskaye en de zee werd er in april niet kalmer op. "Ik hoop dat jij niet ook last van de zee zal hebben" zei mevrouw en die wens was niet zo altruïstisch als ze klonk. De vader van de kinderen nam een uurtje de zorg voor de beide jongens op zich en ik begon in de schrijfkamer, gezellig aan een "eigen" bureautje een brief aan mijn familie. Op verzoek van mevrouw sloop ik aan het eind van de middag voorzichtig naar de eetzaal, om te zien hoe onze plaatsen aan tafel voor de rest van de reis waren inge deeld. Wij bleken aan een kleine vier kante tafel te zitten, aan de 4e kant een heer alleen, volgens het kaartje een ingenieur. Ik bekeek aandachtig de naam, zijn wij zo ongevoelig, zo dicht? Of was er toch iets dat mij die naam dadelijk deed onthouden? Dat was anders nooit mijn sterkste kant! Ik ging mevrouw in haar hut de naam herhalen, maar wij kenden die geen van beiden. Het intrigeerde ons hevig wie de drager van die naam zou zijn, vrouwelijke nieuwsgierigheid! Dus zaten wij die avond netjes opge doft, al vroeg te wachten aan het ta feltje, toen een lange, slanke gestalte recht op ons afstevende (had hij ook van te voren stiekum gekeken?) en achter zijn stoel staande, boog en zich voorstelde. Er werden handen geschud. Of het gisteren was, zo duidelijk weet ik nog die eerste kennismaking. Die verliep verder niet vlot, er bleek al dadelijk een verschil van levensopvat ting, toen hij eenvoudig dankte voor de aangeboden wijn met de mededeling dat hij geheelonthouder was. Dat gaf tussen het echtpaar later op de avond stof tot een grondig gemopper: "wat een vent - een dooie diender - een lange lijs". Ik zei niets, vond het al leen flink van hem dat hij er zo dadelijk voor uit was gekomen. De volgende morgen (wees niet bang lezers, ik zal niet alle dagen beschrij ven) was ik jarig! Ik had "vrij", hoef de niet op de kinderen te letten en kreeg enige brieven, die mijn reisge noten voor mij hadden bewaard. Dat was maar matig prettig, je wilt natuur lijk vrolijk blijven kijken maar mijn ou ders hadden zich nu eens laten gaan en het was een bijna melodramatisch epistel geworden. De brief van mijn broer die dit natuurlijk had voorzien bracht mij weer wat op verhaal. Ik zie me daar nog zitten in een dekstoel, de zee kalm, een heldere zon over het water, een lekkere bries. Toen kwam de tafelgenoot aanstappen tot voor mijn stoel en buigend feliciteerde hij mij. Dit beeld is nu na 60 jaren nog steeds het eerste wat mij op die datum voor ogen staat, alsof het wéér gebeur de, maar het gebeurt nooit weer. Gibraltar hebben wij in de late avond gepasseerd, toch heeft de ontoegan kelijke rots wel indruk op mij gemaakt. Van de Middellandse Zee heb ik niets gezien misschien was het toen nacht. Toen wij in Algiers aankwamen vonden mijn reisgenoten dat ik de stad moest zien en daar zij aan boord bleven, zou dat best kunnen met een alleenreizend heer met wie zij hadden kennis ge- genietend van het uitzicht op de voor plecht maakt. Ik volgde dit op zonder com mentaar, had ik toen al andere voor keur of liet het mij koud? Ik weet het niet meer, maar wel weet ik dat dit mij geen raadsel meer was toen wij in Port Said waren. Algiers was wel een belevenis voor mij. Niet de winkels, waar ik nooit belangstelling voor heb gehad, maar de poortjes, de steegjes, de Oosterse typen! Levende Marius Bauer-tekeningen! Wat had ik ze zelf ook graag getekend! Maar daarvoor was de tijd te kort. Terug aan boord had "hij" mij een kijker laten zien die hij in Algiers had gekocht, een mooie zeekijker. Hij had intussen een prachtplekje ge vonden, waar wij ongezien konden ge nieten van het uitzicht: de voorplecht. Het was het uiterste voorste puntje van de boot en je keek in een enorme diep te naar de golven die door het schip werden opgestuwd. Ik klom er zelfs bovenop - gevaarlijk, maar - ik was 23! Port Said bereikten wij in de avond en wij mochten van boord. Mijn reisgeno ten gingen allebei mee, want voor deze plaats hadden zij veel belangstelling. Van de plaats zelf heb ik door de duis ternis niets gezien, wel de winkels en vooral Simon Arzt, het warenhuis waar mijn gastheer de grootste belangstel ling voor had. Ik had daarenboven maar erg krap zakgeld en kon dus niets kopen. Dit alles maakte dat ik aan Al giers een veel levendiger herinnering heb dan aan Port Said, al vond ik de tapijten en de gebordeurde shantung kleden erg mooi. We zijn laat in de avond weer vertrokken, omzwermd door de vele kleine boten met kooplui. En zo meerden wij de volgende dag tegen de avond in Suez. We gingen er niet aan wal, maar ik stond aan de reling te kijken naar de witte stad te gen een vuurrode lucht van zonsonder gang toen de tafelgenoot naast mij kwam staan. Samen hebben wij het uit zicht bewonderd ook hebben wij veel gezwegen en tochsindsdien heb ben wij elkaar bij de voornaam ge noemd. Maar, spraken wij af, aan tafel bleven wij "U" zeggen. Dat hebben wij tot in Batavia kunnen volhouden zonder vergissing. ADDIE (wordt vervolgd) 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 11