Sentot door Dr. H. J. de Graaf een Held, waarmee de Autoriteiten in hun maag zaten 1808- 1855. (I) DE OPMARS Tussen de beide wereldoorlogen was bij de Indonesische nationalistische jeugd naast die van Dipa-Negara geen naam beter bekend, dan die van de held Sentot. Dit was geen wonder. Deze jonge legeraanvoerder was bij vriend en vijand steeds gerespecteerd en is dat ten dele ook gebleven. Naast zijn leider, de bezielende doch niet steeds daadkrachtige vorstelijke leider van het verzet in de Java-oorlog (1825 1830) was hij de begaafde lagere edelman, die de gehate Belanda's niet enkel aan dorst, maar ook aan kon, en die hun vaak rake klappen wist toe te brengen. Het loont m.i. daarom de moeite, om even bij de merk waardige levensloop van deze ongewone Javaan stil te staan. Het moet als een verdienste van pangéran Dipa-Negara beschouwd worden, dat hij bij de aanstelling zijner officieren, niet uitsluitend op hun hoge of deftige afkomst lette, doch ook aan dacht had voor hun militaire bekwaam heden. Een fraaie titel was geen waar borg voor een hoge rang. Sentot was zo'n geval. Wij dienen daarom ons eerst met zijn afkomst bezig te houden, welke voor Javanen, die iets preten deren, steeds van groot belang is. Sentot's overgrootvader Prawira-Santi- ka, was een der eerste aanhangers van de opstandige pangéran Mangkubumi, die in 1749 de wapens opnam tegen de Soenan en de Compagnie, en een oorlog begon, die pas eindigde in 1755 met zijn erkenning als sultan Mangku- Buwana I (1755-1792). Nadien was het Mataramse rijk gesplitst in Soerakarta en Djokjakarta. Met zijn heer steeg ook Prawira-Santika. Toen de sultan oordeelde, dat de regent van Madioen, hetwelk destijds nog tot de Vorsten landen behoorde, geen vertrouwen meer verdiende, verving hij deze door Prawira-Santika en schonk hem de ti- telnaam van radèn rangga Prawira- Diredja. Later kreeg hij zelfs de pan- géranstitel en werd boepati Wedana der oostelijke Mantjanagara of binnen landse regentschappen. De nieuwe vorst schonk hem zelfs zijn zuster tot Echtgenote. Hij overleed in 1784, toen hij werd opgevolgd door zijn zoon, die eveneens radèn rangga Prawira-Di- redja genoemd werd, de tweede van die naam. Over deze wordt niets an ders medegedeeld dan zijn dood in 1797, toen hij wederom door zijn zoon, Prawira Diredja III werd vervangen. Over deze valt meer te verhalen. Vooreerst schonk hem de tweede Sul tan, bijgenaamd Sepoeh (de oude) zijn dochter tot vrouw. Een groot deel van zijn ambtstermijn, die tot 1810 duurde, bracht hij niet in het Madioense door, maar aan het hof, waar hij een aan zienlijke dalem bewoonde. Evenmin als tijdens de eerste sultan, bleven onder sultan Sepoeh de moei lijkheden met het buurland Soerakarta uit. Wie nu eigenlijk begonnen is, staat niet vast, maar vermoedelijk met me deweten en door aanstoken van zijn heer begon radèn Rangga - zo staat hij meestal in de geschriften bekend - een oorlogje tegen het buurland en maakte zich van een paar Soerakartase desa's meester, die hij plunderde en in brand stak. Hierbij kwamen twee Een portret van Sentot, getekend door F. V. A. de Stuers. Solonezen om, terwijl er één gewond werd. De Soesoehoenan klaagde zijn nood bij de Hoge Regering te Batavia, waar toen de energieke gouverneur-gene raal Daendels de baas was. Deze be sloot tot de instelling van een soort scheidsgericht, waarbij ook enige ko loniale ambtenaren stem hadden. Beide zelfbesturende vorsten onder wierpen zich aan de uitspraak van dit hof. Hierbij werd radèn Rangga ver oordeeld en de Sultan kwam met de schrik vrij. De schuldige diende zich bij de grote Heer in Buitenzorg te ver antwoorden. Begrijpelijk is, dat radèn Rangga in verwarring raakte, want ie dereen was bang voor de Toean Besar met zijn felle ogen. Hij raakte volkomen van de kook en in de nacht van 21 november 1810 maakte hij zich uit de voeten, door een gat in de achtermuur van zijn dalem, vergezeld door een 300 gewapenden. Hij vluchtte oost waarts, naar Madioen, maar in zijn huis trof men een tweetal brieven aan, ge richt tot twee pangérans van het Hof. Daarin spoorde hij dezen aan, om de wapens op te nemen tegen de Europe anen en het buurrijk Soerakarta. De daad bij het woord voegende begon hij alvast maar Soerakartase desa's te plunderen. Hij riep alle Javanen op, om zich van het Europese gezag te bevrijden en het rijk van de Soenan te vernietigen. Zich zelf noemde hij Soesoehoenan Praboe en hij voerde een vergulde pajong! Herinnerde hij zich de voorspelling van zijn wijze goeroe, kjai Kalijah, die hem, toen hij diep bedroefd neerzat na de dood zijner Echtgenote, hem getroost had met de voorspelling van God's gunst, die hem zeker in Maospati, de kuta ing Maospati, zou ten deel vallen. "De Almachtige was hem genegen en hij werd daar door zijn Echtgenote op gewacht". (Poensen, Amangku-Buwana I, p. 154). Helaas, zijn oproep vond bij de Java nen slechts weinig gehoor, zodat het weinig moeit zou kosten deze rebellie de kop in te drukken. Toch mislukte de eerste poging van de Djokjase Kra ton, zodat een nieuwe poging moest worden ondernomen onder leiding van pangéran Dipa-Kusuma met een 1500 Javanen. Hij werd begeleid door luite nant Paulus en de sergeant Leberfeldt met twaalf Europese dragonders, zon der dat enig verzet geboden werd, nam men de nieuwe Kraton Maospati in, waarbij twee broeders, de moeder en enige kinderen werden gevangen genomen. De grote rebel was intussen naar Kertasana gevlucht, waar hij door een drietal regenten zou zijn afge maakt. Of was het sergeant Leberfeldt, die hem de genadestoot toebracht? Deze werd immers, na afloop der expeditie tot officier bevorderd. De lijken der schuldigen werden eerst op de aloen-aloen ten toon gesteld, daar na op het sombere begraafplaatsje Soemoeroeb ter aarde besteld. G.G. Daendels vond dit krijgsbedrijf zo belangrijk, dat hij er Keizer Napo leon in een persoonlijke brief van op de hoogte stelde. Geen der kinderen van Prawiro-Dirdja was oud genoeg, om hun vader in zijn ambt te Madioen op te volgen, zodat zij naar de Kraton van Djokjakarta ge bracht werden, om daar verder te wor den opgevoed. Tot dit kroost behoorde, behalve de wettige nakomelingen, ook de zoon van een selir, Sentot genaamd. Dus, gelijk een Nederlandse schrijver het keurig uitdrukt, uit een "ongelijk- gradig" huwelijk van de hoofdregent. In elk geval, in de plaats van de ge sneuvelde Prawira-Diredja kon natuur lijk geen zijner al te jonge zonen op volgen, zodat de Sultan als hoofd regent van Madioen diens overwinnaar, pangéran Dipa-Koesoema benoemde. Deze bleef deze post bezetten tot het jaar 1822, toen hij stierf. Toen was in tussen een der "wettige" zonen van radèn Rangga oud genoeg geworden, om in zijns vaders plaats op te treden als radèn Rangga Prawira-Diredja IV. Doch keren wij thans terug tot de "onechte" zoon, wiens jeugdnaam Sentot was. Hij moet geboren zijn om streeks 1808, zodat hij bij de dood zijns vaders ongeveer twee jaren tel- 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 6