Een foto uit de twintiger jaren van de Paul Kruger School op Parapatan in Batavia. neerd zijnde, trad hij op als secretaris (in feite: hoofd) der Vereniging voor Christelijke scholen, en in die functie was hij zowel humaan als deskundig. Als man met een jarenlange onderwijs ervaring hoefde hij maar over de emper langs een schoollokaal te lopen, of de klanken van docent en leerlingen, die hij over het Singapore-deurtje opving, verrieden hem direct, of hij met een onderwijzer te maken had, die zijn vak verstond, dan wel niet. Zijn benoeming toonde ook aan, dat degenen, die hem hadden laten uitkomen, zo wijs waren, hun keuze niet tot Gereformeerden te beperken, want tot dezulken behoorde hij niet. Eens vertrouwde hij mij zelfs toe, dat Christelijke scholen best ge mist konden worden, als er maar over al les uit de Bijbelse geschiedenissen werd gegeven. En even liberaal was destijds de toenmalige inspecteur voor het M.O., dr. P. N. Degens, die mij eens in vertrouwen verzekerde, dat als er niets dan particuliere scholen waren, het Departement voor O. E. (On derwijs en Eredienst het veel gemak kelijker zou hebben. Men zou dan alleen maar voor Inspectie te zorgen hebben. Evenwel, beider ideaal is een illusie gebleken. Toch had de Groote veel voor zijn taak bij het Christelijk onderwijs over ge had. Eens vertelde hij mij, dat het be stuur zijner schoolvereniging aan het einde der maand soms verlegen was geweest met het bescheiden bedrag, dat zij hem als salaris konden aanbie den. Dat werd later, toen de gouverne mentele subsidies stegen, geleidelijk beter. In mijn tijd was hij de G.O.M. (grand old man) van het Christelijk bij zonder onderwijs in Batavia, die zelfs nog meegewerkt heeft aan de stich ting der Christelijke A.M.S. Mijn echt genote, uitgekomen voor het Zendings- onderwijs, heeft het later betreurd, niet eerder met de Christelijke Schoolver eniging in contact te zijn gekomen, zodat zij slechts één jaar onder de Hr. de Groote heeft kunnen dienen, en wel met véél genoegen (1930-1931). Nu er een subsidie-regeling voor bij zondere scholen bestond, kon er ook aan gedacht worden het Katholieke voorbeeld te volgen en een internaat voor meisjes op Salemba op te richten, en wel in het landhuis van de Hr. Keu- chenius. Intussen had de bloei van het bijzonder onderwijs aan meisjes in be paalde kringen zekere wrevel opge wekt. In 1897 had de destijds zeer populaire novellenschrijver, tevens tabakshande laar Justus van Maurik een reis naar Insulinde ondernomen en daarover een onlangs bij de firma Wever herdrukt "Indrukken van een Totok" gepubli ceerd. In dit gezellige boek had hij zich prijzend en waarderend over de pres taties der zusters Franciscanessen uit gelaten (blzn. 108 en 109). Dit kon zijn broeders Vrijmetselaren in Soerabaja van de Loge "de Vriendschap", weinig bekoren, hetgeen tot uiting kwam in een aan zijn adres gericht schrijven van 8 februari 1898, waarop broeder Justus van Maurik het antwoord niet schuldig bleef. Zo ging het nog een tijdje door. Vruchtbaarder dan dit schriftelijk ge kijf was de oprichting van eigen scho len.Gezien de opgang, die de bijzon dere godsdienstige meisjesscholen met internaten maakten, kwam in 1898 "vooral door invloed van de Orde der Vrijmetselaren" aan het Koningsplein een H.B.S. met pensionaat voor meis jes tot stand, natuurlijk met strikt "neu traal" onderwijs. Naar de initiatiefne mer staan deze instellingen als Carpen tier-Alting Stichting (C.A.S.) bekend. Van deze predikant ds. A. S. Carpen- tier Alting zou het volgens de kundige geschiedschrijver der Protestantsche Kerk in Ned.-lndië, dr. C. W. Th. baron van Boetzelaer van Asperen van Dub beldam, wellicht niet voor ieder altijd even duidelijk zijn geweest, of hij deze werkzaamheden op onderwijsgebied verricht heeft in zijn kwaliteit van pre dikant (der Indische kerk), dan wel in die van Grootmeester van de Loge der Indische Vrijmetselaars. Hij zal wel vrijzinnig zijn geweest. Overigens raakten ook sommige In specteurs voor het M O. in Ned.-lndië in vervoering, wanneer hun de prach tige fraaie handwerken van de pupil len der eerwaarde zusters Francisca nessen en Ursulinen onder de ogen kwamen. Van Maurik's enthousiasme over de zusterscholen is dus begrijpe lijk en te vergeven. Intussen groeide en bloeide ook het Christelijk bijzonder onderwijs gestadig en welig verder, waartoe de persoon van de gouverneur-generaal Van Iden- burg kan hebben bijgedragen. Als goed Gereformeerde meed hij des zondags de Willemskerk en bezocht de Kwitang- kerk, die intussen aardig uitgebreid werd. Hij was uiteraard een warm voor stander van het bijzonder onderwijs. Jaren later werd mij eens door ds. Rullman in de Gereformeerde kerk de stoel getoond, waarin Zijne Excellen tie des zondags placht plaats te ne men. De predikant verzekerde mij, dat de wekelijkse aanwezigheid van de Landvoogd met zijn familie en gevolg, die natuurlijk in het gestoelte der ere moesten zitten, niet steeds een onver deeld genoegen voor predikant, kerke- raad en gemeente was. Doch het had ook zijn goede kanten. De Gouverneur- generaal was een warm voorstander van het bijzonder onderwijs. Hij zal ook van harte ingestemd hebben met artikel 6a van het algemeen program van be ginselen der Christelijke Ethische Par tij (later: Chr. Staatkundige Partij), een der partijen, ontstaan na de opening van de Volksraad dat luidde: "De Re geering voorziet in de behoeften aan onderwijs, zoo lang en waar het parti culier initiatief in gebreke blijft", dus: Bijzonder onderwijs regel, staatsonder- richt uitzondering. De Christelijke lagere scholen verme nigvuldigden zich, niet slechts in Bata via, doch ook ver daar buiten. Daar kwamen dan nog de Mulo-scholen bij, waartoe na de oprichting der Hollands- Inlandse en Hollands-Chinese scholen, ook de niet-westerlingen toegang kre gen. Na de z.g. pacificatie van dr. de Visser in 1920, welke de bijzondere scholen financieel volledig met de openbare scholen in Nederland gelijk stelde, kwam er natuurlijk ook voor Indië een dergelijke gelijkstelling. De landvoogd Idenburg was daar sterk voor, gelijk men begrijpen kan. De gouvernemen tele subsidies stroomden dus royaler. Sinds 1924 was de toelage aan de bij zondere scholen voor Westers en Mu lo-onderwijs zo hoog, dat praktisch alle kosten door het Gouvernement werden vergoed. Zo kon men ook aan een Christelijke middelbare school gaan denken. In 1927 kwam deze tot stand. In het oude Salemba-complex werd de eerste (lees verder volgende pagina) 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 11