Tentoonstellings perikelen en iets over de taak van de Stichting Herdenking 15 Augustus 1945 De inhoud van onderstaand ingezonden stuk valt uiteraard buiten de verantwoor delijkheid van de redactie. Maar daar het een reactie is op een in ons blad opgenomen oproep van de Stichting Herdenking 15 augustus 1945, meenden wij de inzender het recht op een openhartig weerwoord niet te mogen onthouden. Naar velen bekend zal zijn, heb ik me in de periode 1970-1980 bezig gehouden met het opsporen van bij particulieren nog aanwezige tekeningen en voorwerpen, door Nederlanders in de Japanse kampen gemaakt of gebruikt. Door intensief contact met een aantal van 140 eigenaars en eigenaressen in binnen- en buitenland van (vaak zeer bijzondere) kampsouvenirs, gelukte het om, op bruikleenbasis, de beschikking te krijgen over ruim 2.000 tekeningen en vele honderden voorwerpen, waaruit door een deskundige commissie een keus gemaakt werd voor een tentoonstelling, die daarna onder de naam "Nederlan ders in Japanse kampen van juni 1975 tot juni 1976 achtereenvolgens is te zien geweest in het Amsterdamse Rijksmuseum, het Museum voor het Onderwijs in Den Haag, het Cultureel Centrum De Beyerd te Breda, het Princessehof te Leeuwarden en het Gemeentemuseum van Arnhem. Daarmee werd, na dertig jaar, voor het eerst een stelselmatige poging onder nomen om, aan de hand van authentieke' visuele getuigenissen uit die tijd, hier te lande wat meer begrip te kweken voor wat zich daarginds heeft afgespeeld. Naarmate de tentoonstelling haar ein de naderde, begon zich de gedachte op te dringen: wat gaat er gebeuren met al deze belangwekkende stukken, nadat ze weer bij hun eigenaar zijn teruggekeerd? Zullen ze op de lange duur niet verloren gaan door gebrek aan interesse er voor van volgende generaties en is het daarom niet beter te trachten de bezitters er van er toe te bewegen de door hen zo trouw be waarde gedenkstukken thans af te staan voor de opbouw van een cen trale, nationale collectie ten behoeve van de historie en het nageslacht? Voor dit alom toegejuichte doel heb ik me in de jaren 1976 tot 1979 ingezet met als resultaat dat een voor ieder toegankelijke verzameling is ontstaan, die met een overvloed van (deels zeer bijzondere) stukken een zo goed als volledig beeld geeft van al wat zich in de Japanse kampen heeft afgespeeld. Uitgaande van de gedachte, dat op timistisch dilletantisme (in de zin van: laat ons beginnen met een oproep te plaatsen, daarna zien we wel verder) tot mislukking gedoemd zou zijn en een levensvatbare opzet alleen te be reiken door onderdakbrenging bij een bestaand museaal-administratief appa raat, werd eerst onderzocht welke voor zulk een taak in aanmerking komende instelling bereid zou zijn haar op de daaraan gestelde voorwaarden te aan vaarden. Die voorwaarden waren (en zijn): afstand in eigendom, doch onder conditie dat, althans gedurende de eerstkomende 25 jaar, tot het jaar 2000, de kern van de aldus gevormde col lectie doorlopend en de overige stuk ken zoveel mogelijk beurtelings voor het publiek zullen worden tentoonge steld, met dien verstande dat de au teursrechten op de stukken aan de schenk(st)ers voorbehouden blijven. Tot een afspraak op deze voet bleek alleen het Museum voor het Onderwijs in Den Haag bereid, wat mij om drie redenen verheugde: de verzameling belandde op die wijze in de enige stad 28 waar ze in Nederland thuis hoort, n.l. Den Haag; tijdens de tentoonstelling in 1975 hadden aanpak en werkwijze in dit museum me in positieve zin aan- geproken; over enige jaren zou het, nu nog benauwd gehuisveste, museum verhuizen naar een nieuw gebouw (naast en verbonden met het gemeen temuseum), waar ook de kampcollec tie optimaal tot haar recht zou kunnen komen. Aan de oproep om, door afstand van hun kamprelicten, mede te werken aan het gemeenschappelijk doel, gaven weliswaar niet dadelijk alle particulie re eigenaars gehoor, maar niettemin is in deze jaren een indrukwekkende verzameling bijeengebracht, waarvan waarde en betekenis nog zullen toe nemen naarmate de tijd voortschrijdt. Dank zij de technische en administra tieve zorg van museumzijde, is veel van wat verloren dreigde te gaan, voorgoed behouden en op professio nele wijze geconserveerd en geregis treerd. Elk stuk van de omvangrijke collectie is fotografisch vastgelegd. Aan de vervaardiging van opzoekco- des (naar kamp en naar thema) en een behoorlijke bibliografie, die naast boe ken ook tijdschriftartikelen zal omvat ten, wordt gestadig gewerkt. Omdat al mijn tijd benut moest worden voor de op- en uitbouw van de groei ende verzameling en voor het bevor deren van een optimaal functioneren van de gevormde collectie, ben ik nooit voor het voetlicht getreden met mede delingen over resultaten en vooruit zichten van deze door mij, in samen werking met het Museum voor het Onderwijs, nagestreefde opzet. Ook hier gold: "ce n'est que dans la soli tude qu'on travaille pour la foule". Er doet zich nu echter een ontwikke ling voor die mij dwingt van deze ano nieme werkwijze voor één keer af te stappen. Ik doel hier op een mede deling van de Stichting Herdenking 15 augustus 1945 in het novembernummer van De Indische Pensioenbond en (in verkorte vorm) in het half-november- nummer van Moesson, waaruit blijkt dat zij, nu de herdenkingsdag achter de rug is en de reizende tentoonstel ling haar ronde heeft voltooid, zodat de taak van de Stichting volbracht is, op zoek is gegaan naar nieuwe objecten ter bevrediging van haar dadendrang. Daarbij blijkt het oog gevallen te zijn op wat zij aanduidt als de "tentoon- stellingsrealia", of wel de voorwerpen, die de eigenaars er van haar voor korte tijd hebben willen afstaan, om de Stichtingstentoonstelling tot een succes te maken. Het komt er op neer dat men, éénmaal de smaak van het organiseren te pak ken hebbende, nu een eigen winkel tje wil gaan opzetten, waarbij de win kelvoorraad zal bestaan uit de eigen dommen van anderen, t.w. voor 95% van het Museum voor het Onderwijs en voor de rest een paar (inmiddels weer terugbezorgde) bruiklenen van het Le germuseum en van enige particulieren. Of de bedoeling is dat daarbij door deze instituten ook de begeleidende administratie dient te worden overge dragen, wordt niet vermeld. Aan de uiteenzetting van Stichtings zijde is een oproep toegevoegd, ge richt tot ex-kampbewoners, om zich terzake van afstand van in hun bezit zijnde zaken van blijvende waarde (voortaan) tot de Stichting te wenden. Het is toch bijna niet te geloven, voor al niet als men bedenkt dat het Mu seum voor het Onderwijs al in maart j.l. (o.m. in het Haagse huis-aan-huis- blad "Entree") heeft aangekondigd dat het voornemens is om in december 1981, ter gelegenheid van het feit dat het dan 40 jaar geleden zal zijn dat Nederlands-lndië in de oorlog betrok ken werd, een grote tentoonstelling op touw te zetten over de Japanse tijd in Indië en daaraan een oproep aan alle oud-lndischmensen heeft verbonden om wat zij uit die tijd nog bezitten, in te brengen. Wanneer de Stichting tóch nog graag iets nuttigs wil doen, is er wel een heel wat passender karwei te vinden, n.l. betere distributie van het door haar uitgegeven herdenkingsboek, dat ruim drie maanden geleden is verschenen, maar waarvan bijna niemand in Neder land het bestaan vermoedt. In de op somming van de activiteiten van de Stichting in het blad van de Indische Pensioenbond is het niet eens ver meld. Ook heeft, zowel vóór als na de verschijning, elke reclame in de me dia, bevoorrading van de boekhandel en verspreiding over openbare biblio theken en leeszalen, ontbroken. Alleen aan de tentoonstellingstoonbank en bij het Congresgebouw was het boek verkrijgbaar (en later ook bij Moes son - red.) Geen wonder dan ook dat meer dan de helft van de oplaag nog onverkocht is. Toch had juist dit boek een beter lot verdiend, niet alleen door zijn uitste kende typografische kwaliteiten en de (lees verder volgende pagina)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 28