10e december, die voor onze scheeps barbier een dag werd,, om nooit te vergeten. Toen Cortemünde aan land was, om wat geneeskrachtige kruiden te ver zamelen, maakte hij kennis met de "pastor", de schrijver en de leider van het plaatselijke hospitaal Bartel Jensen zomede met ene Friskomager Martij Larsen, beiden van de Deense natie. Deze heren haalden hem over, om hen te vergezellen naar het huis van de Kaapse burger Johan van Oldenburg, om een frisse dronk te genieten, want het was er flink warm. Op het zuide lijk halfrond is juist december de "zo mermaand". De koele dronk werd al gauw brandewijn, waardoor de gast heer, zijn vrouw en de gasten vrij op gewonden raakten. Ze begonnen te dansen en eer men het wist, was het tien uur 's avonds. De gastheer was nu zo ver weg, dat hij naar bed moest worden gebracht en de gasten besloten nu ook maar huiswaarts te keren, toen de kok het in zijn dronken kop kreeg - een ingeving des duivels, meende Cortemünde - om zijn pijp aan te steken aan de enige nog brandende lamp. Dat deed hij zó onhandig, dat het licht uit ging. Toen stond men in het donker, en niemand kon de uitweg meer vin den. Cortemünde verzocht toen de kok, gelijk hij in zijn dagboek later toe gaf, met wat al te krachtige bewoor dingen het licht weer aan te steken. Door Cortemünde's al te doordringend stemgeluid, ontwaakte de gastheer uit zijn roes en riep zijn vrouw, die echter in het donker met een manspersoon verdwenen was, zodat zij haar echt vriend niet kon antwoorden. Deze ge raakte hierdoor volslagen buiten zin nen. Hij werd spinnijdig, sprong van zijn bed op, greep niet minder dan twee messen, en dreigde een ieder die hij aantrof, aan zijn mes te zullen rijgen. Hierdoor ontstond een geweldige op schudding en alles drong naar de deur, uitgezonderd natuurlijk de vent, die de vrouw gezelschap hield. Tot zijn onge luk was Cortemünde, die blijkbaar niet de handigste was, net de laatste, die de deur uit wou, zodat de dronken gastheer hem bij de haren greep en op hem los stak, zonder hem echter te verwonden. Maar Cortemünde achtte zich nu gerechtigd, om zijn degen te trekken. Hij gaf zijn aanvaller daarmee een steek onder de korte ribben naar het "os innomunatum" of schaambeen. Als chirurgijn wist hij n.l. iets van de menselijke anatomie af en kon dus het Latijnse woord bezigen. Op dit ogen blik kwam er eindelijk licht, en Corte münde kon bij het flauwe schijnsel daarvan - men moet zich in de 17e eeuw van kamerverlichting niet te veel voorstellen - kon Cortemünde zijn plicht als wondheler nakomen. Hij ging daarop naar zijn woning in Kaapstad, doch de lijder zag dit aan voor een lafhartige manier, om zich aan de justitie te onttrekken. Hij dacht, dat hij aan de lichte wond sterven zou en ontbood daarom de garnizoens chirurgijn, die hem opnieuw verbond, doch tevens mededeelde, dat het zijn plicht was het geval bij de Gouverneur aan te geven. Cortemünde kwam dus voor arrestatie in aanmerking, want in het oude Kaapstad viel met de rechter niet te gekscheren. Cortemünde heeft daarom maar de benen genomen, en, vermomd als matroos, heeft hij toen enige dagen door de wildernis buiten Kaapstad gezworven. Het gebrul van het wild gedierte bracht hem danig aan het schrikken. Cortemünde scheen niet uit het hout geformeerd te zijn, waaruit men helden pleegt te snijden. Bovendien leed hij gebrek, vooral aan water. Het eind van het liedje was, dat hij zich maar zonder verzet liet arresteren en gewillig naar het "Kasteel" liet bren gen, dat nu nog één der merkwaar digste monumenten van Kaapstad is. In elk geval was hij daar binnen veilig voor het roofzuchtig gedierte en de Compagnie zorgde wel voor zijn natje en zijn droogje. De volgende dagen werd hij strengelijk verhoord door autoriteiten als de fis caal over al hetgeen er tussen hem en van Oldenburg was voorgevallen en al zijn woorden werden netjes op een lang papier geschreven. Hij werd nu naar de hoofdwacht gebracht waar men hem de voetboeien aanlegde. Achteraf vond hij het zó veel prettiger dan in de barre wildernis rondom Kaapstad. Hij verveelde zich trouwens niet, kreeg bezoek o.a. van de fiscaal Pieter de Neyn, die hij nog vanuit Holland ken de, en ook van zijn collega Johan Schreyer, die hem vertelde, dat het met zijn slachtoffer uitstekend ging. De 21e december werd hij in de grote vergaderzaal voorgeleid, waar hij weer door een heleboel autoriteiten onder vraagd werd, Cortemünde verdedigde zich o.a. met de verklaring, dat hij louter uit zelfverdediging gehandeld had. Daar stond dan een verklaring van Johan van Oldenburg tegenover. Pas op tweede Kerstdag, op 26 decem ber, werd het vonnis geveld. Daarbij werd verklaard, dat de beklaagde als volgt diende gestraft te worden: 1e. op het schavot zou het zwaard der gerechtigheid boven zijn hoofd ge zwaaid worden, ten teken,, dat hij fei telijk de doodstraf verdiende. 2e. zou zijn rechterhand, waarmede hij de wet had overtreden, worden afge houwen. 3e. zou hij als een bandiet op het nu nog beruchte Robbeneiland moeten werken. 4e. zou hij 500 rijksdaalders moeten betalen en wel 1/3 voor de V.O.C., 1/3 voor de armen en 1/3 voor de fiscaal. Het is te begrijpen, dat dit "genadige" vonnis Cortemünde diep trof en hij barstte dan ook uit in een felle ver dediging. Hij protesteerde zo heftig en welsprekend, dat men hem weer voor een uur naar buiten stuurde. Gelukkig werd het vonnis enigszins gewijzigd, zodat het nu aldus luidde: Nademaal de Kaapse Justitie het groot ste respect had voor Zijne Koninklijke Majesteit van Denemarken en Noor wegen in wiens dienst de beklaagde stond enz., en in aanmerking genomen en evenzo overwogen de ernstige voor spraak voor zijn schuld enz. zou hem zijn misdaad hoffelijk vergeven worden, zij het op de volgende voorwaarden: 1e. zou de schuldige alle justitiële en andere onkosten dienen te dragen. 2e. hij moest de patiënt en de chirur gijn betalen. 3e. hij zou drie maal gekielhaald wor den onder één der Nederlandse sche pen. De volgende dag werden alle boeten betaald, in totaal slechts 176 rijksdaal ders. Daarop werd hij naar een der Compagniesschepen gebracht, die een diepgang hadden van acht voet, terwijl de zee er vier vadem diep was, zodat er ruimte genoeg was. De executie vond plaats in tegenwoor digheid van de vice-commandant en andere hoge heren. Een kanonschot gaf het sein om te beginnen. Gaarne hadden wij nu de sensatie van Cortemünde onder water, dat gelukkig niet te koud was, vernomen, zijn ge voelens van angst en vrees doch deze deelt hij ons niet mede. Evenmin vernemen we iets over zijn gevoel van opluchting, toen alles voor bij was en hij de bestraffing had over leefd. De mededeling van dergelijke intimiteiten lag niet in de geest der eeuw. Zulke zaken hield men toen voor zich, doch zij laten zich wel raden. Toen hij het drie maal kielhalen te bo ven was gekomen, stond er een uit stekend maal voor hem gereed, om van de schrik te bekomen. Tevens kon dit voor een afscheidsmaal doorgaan, want hij werd daarop weer naar zijn schip, de Oldenborg, teruggebracht. Eind goed, al goed! Ook daar werd hij weer goed onthaald. Hij zal ook wel droge kleren aangetrokken hebben. Zo eindigde dus Cortemünde's Kerstbe- zoek aan de Kaap. De volgende dag loste de Oldenborg een dubbel afscheidsschot, dat door het Kasteel werd beantwoord. Men koos zee met een welvoorzien en net schip, met een frisse bemanning. Op 20 april passeerde men het grote eiland Krakatau en drie dagen later liet de Oldenborg voor Bantam het anker val len. Na de terugkeer op zijn schip schreef Cortemünde in zijn dagboek: "Maar ik verheugde mij in God de Heer, die mij zo wonderlijk en barm hartig van alle tegenvallers, ja van de dood gered had, mij tegen verwachting had laten terugkomen in goede toe stand bij de mijnen. Hiervoor zij des Heren naam geprezen tot in eeuwig heid. Amen!" 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1981 | | pagina 7