Indonesische Sagen en Legenden
In de oorlog liet ze zich registreren als
halfbloed. "Dat is wel niet zo, maar het was
wel een manier om uit de kampen te blij
ven".
Na de oorlog hielp Wies van Maarseveen
als Indisch ambtenaar in algemene dienst
bij het opzetten van een evacuatieplan voor
ex-kampbewoners. Ze raakte overspannen
en ging met verlof naar Holland".
Telegraaf 17-1-81
TOMELOZE INZET VOOR
INDISCHE GEMEENSCHAP
"Eigenlijk zou ik twee maanden naar Aus
tralië gaan. Ik ben echter zo stom geweest
om te vragen of ik niet naar Nederland kon,
zonder te weten dat ik hier nog zou komen
wonen. Anders had ik Australië gezien".
"Vanaf de oprichting is zij bestuurslid ge
weest van de Indische Culturele Kring,
waarvan ze sinds 1968 voorzitter is. Ze is
vice-voorzitter geweest van het Comité
NASSI (Nationale Actie Steun Spijtoptanten
Indonesië).
Momenteel is ze ook nog bestuurslid van
de Indische Pensioenbond, de Stichting
"Herdenking 15 augustus 1945" en de
Stichting Reünistenfonds Indische Acade
mici. Bovendien treedt ze ook nog eens op
als adviseuse voor de "Late, late Lien
Show" van Wieteke van Dort."
"In de tijd van de Familie Doorsnee heb ik
gezegd, maak ook een Indische Familie
Doorsnee, maar men had geen zin. Daar
door hebben wij nooit kunnen vertellen wie
we zijn en dat leidt tot onbegrip", weet
mevrouw Van Maarseveen. De Late, late
Lien Show is erg populair, met name onder
de Indische Nederlanders. Toch is er on
der hen ook een kleine groep die het pro
gramma maar niets vindt. "Ze zeggen dat
de Indo naar beneden wordt gehaald, maar
dat vind ik onzin. Je bent toch zo als je
bent".
Posthoorn 8-1-81
HET EINDE VAN EEN DANSERESJE
Tö Njai is de naam van een zwavelbron,
waarvan het overtollige water een rus
tieke rivier vormt. Mens en dier zoeken
hierin verkoeling in de hitte van de
dag. De bron vormt de grens tussen
de rubberonderneming Ngasinan en de
grasvlakte aan de voet van de heuvels.
Aan de andere kant van de heuvels
was het Chinese kerkhof. Een bad in
de zwavelbron is een lafenis; maar het
zwavelwater kan het badgoed geen
goed doen; het vreet het weefsel aan.
Vandaar dat Indische moeders niet
graag zagen, dat hun kinderen in Tö
Njai gingen zwemmen. Al zou het, zoals
toen beweerd werd, een gezonde aan
gelegenheid zijn.
Op een paar meter afstand van de bron
bevond zich een houten paal van on
geveer 40 cm hoogte. De bevolking
van deze desa vertelde, dat zich daar
het graf van een ledeh of ronggeng
bevond. Het verhaal van het danse
resje werd generatie op generatie ver
teld.
In de oudheid was er eens een ouder
loos meisje, dat onderdak vond bij
haar oom en tante. Het was voor het
weesje, dat tenger gebouwd was, een
hard leven. Ze arbeidde van 's mor
gens vroeg tot 's avonds laat op het
veld. Loon kreeg ze niet, wel een hap
rijst. Toen kwam er op een dag een
dansgezelschap in de desa. Het meis
je bewonderde de danseresjes in hun
prachtige kledij; zelf was ze haveloos
gekleed. De gamelan met haar impo
nerend geluid en de gracieuze bewe
gingen van de ronggengs fascineer
den haar buitengewoon.
Dit ontging de leider van het gezel
schap niet en hij vroeg haar zich bij
het gezelschap te voegen.
"Vraag je ouders of ze het goed vin
den", vroeg de leider.
"Ik ben een wees", antwoordde ze. "Ik
zou best mee willen gaan. Ik heb geen
goed leven bjj mijn oom en tante".
Tegen de avond ging het meisje stil
letjes mee met de ronggengs. Toen
haar oom en tante haar afwezigheid
ontdekten en buren hun vertelden waar
hun nichtje uithing, geraakten ze in
hevige toorn. Ze riepen de demonen
aan om zich te wreken. Intussen ont
popte het weesje zich als een talent
volle ronggeng.
Het was een prachtige avond. De maan
scheen in volle glorie aan de hemel.
Ze goot haar stralen ook op Tö Njai
uit, waar op dat moment het dansge
zelschap zich bevond op weg naar
Bawen; het weggetje dat dwars door
de grasvlakte kronkelde, was een
sluipweg van Ambarawa-Bawen. Het
niets vermoedende gezelschap werd
verrast door de komst van een grote
koningstijger, die uit de bossen van
Ngasinan kwam. Het beest koos doel
bewust zijn prooi uit en wel het meis
je, dat van haar oom en tante wegliep.
Diepbedroefd begroeven de leden van
het dansgezelschap de stoffelijke res
ten van het meisje ter plaatse. Of de
paal, die de plek aanwees waar het
danseresje begraven lag, nu nog be
staat, is me onbekend.
Mevr. L. VAN DEN WORM-FLOHR
WIE WEET MEER OVER
PULAU SI TJANANG?
De moeilijkheden van hen die
menen recht te hebben op een
WUV-uitkering zijn nog lang niet
ten einde. Onderzoek wordt be
moeilijkt door gebrek aan infor
matie en vaak ook aan getuigen
die met hun verklaring ertoe kun
nen bijdragen dat het recht op
een uitkering voor de betrokke
nen gerealiseerd kan worden.
Dat alles duurt oneindig lang, de
beurs van de Nederlandse Re
gering is er een met een stevige
knip en er moet heel wat gebeu
ren eer die beurs opengaat.
Zo kampt mevrouw H. C. A. Bre-
voort-van Oyen aan de Jalan Sel
Riyadi 16 te Medan, belast met
het onderzoek voor W.U.V.-uit-
keringen, met deze moeilijkheid.
We laten hieronder een fragment
uit een brief van haar volgen:
"Ik heb net een tweede afwijzing
ontvangen van de W.U.V. voor
mevrouw J. Dus ik vrees met
grote vreze dat dan ook meneer
J. hetzelfde lot zal ondergaan.
Nu wilde ik proberen om mensen
te zoeken, die kunnen getuigen
dat vóór de oorlog er geen Ne
derlanders naar het melaatsen
eiland Pulau Si Tjanang bij Bela-
wan werden gezonden. Ik kreeg
namelijk te lezen dat het lepro-
zenkamp niet als internerings
kamp te boek staat omdat dat
vóór de oorlog reeds werd ge
bruikt voor de opvang van lepro
zen. Dat is wel zo, maar het ge
heel werd geleid door het Leger
des Heils en die behandelden wel
alle leprozen die bij hen om hulp
kwamen, maar Nederlanders wer
den daar niet opgesloten.
Men kan dat blijkbaar niet inzien,
dat deze mensen, die de zwaarst
getroffenen zijn van allemaal hier
op Medan, óók vervolgden zijn.
Het is al zo lang geleden, dat ik
hier op Medan geen mensen heb
gevonden die dat kunnen getui
gen. Er moet iets gedaan worden,
het is gewoon onverantwoord om
die mensen in de steek te laten".
Het gaat er dus om iemand te
vinden die kan bewijzen (getui
gen) dat het leprozenkamp in de
bezettingstijd wel degelijk als in
terneringskamp werd gebruikt en
zij die zich daar bevonden niet
in en uit mochten gaan (vóór de
oorlog dus wel).
Wie iets meer weet, schrijve het
rechtstreeks aan mevrouw H. C.
A. Brevoort-van Oyen, of aan re
dactie Moesson. Alstublieft, het
gaat om de rechten van de men
sen in Belawan.
L.D.
9