DE MOSKEE TE BANTEN
door Dr. H. J. de Graat
De moskeeën op Java hebben nooit veel de aandacht getrokken, ofschoon alle
steden en vele desa's (niet alle) er een bezitten. De voornaamste reden dezer
verwaarlozing zal wel het feit zijn, dat de meeste niet zo erg oud en eerbied
waardig zijn als bij ons talrijke stads- en dorpskerken. Dit komt door het ver
gankelijke materiaal, waaruit zij zijn gebouwd, hout en bamboe. De meeste zijn
niet ouder dan deze of de vorige eeuw. Enige zijn zelfs door Europeanen ont
worpen en gebouwd. Die te Bandoeng is van prof. Wolff Schoemaker, die van
Kemajoran te Soerabaja werd door de genie-officier J. Wardenaar opgericht.
De grote moskee te Kota Radja werd in de Voor-Indische stijl der Groot-Mogols
door ons Gouvernement gebouwd, omdat de vorige moskee bij de 2e expeditie
naar Atjeh in vlammen was opgegaan. Er zijn dus maar weinig echte oude
moskeeën over en die er nog zijn, zullen vaak verbouwd of gewijzigd zijn.
Wij mogen erg blij zijn, dat wij van de oude moskee te Japara, die omstreeks
het midden der 16e eeuw werd gebouwd, een goede gravure bezitten uit 1660
in het boek van W. Schouten, O.l. Voyagie.
De grote moskee van Banten met links de tiamah, een verdiepingshuis in oud-Hollandse
stijl.
Ook de oude moskee te Banten (of
Bantam, zoals de Europeanen gewoon
waren te zeggen) draagt sporen van
hoge ouderdom, hoewel er herhaalde
lijk aan verbouwd of aangebouwd moet
zijn. Berichten over werkzaamheden
aan dit bedehuis zijn bovendien
schaars en onbetrouwbaar, zelfs in
een m.o.m. officieel gidsje als dat van
Victor Ido van de Wall, de te vroeg
overleden zoon van de Indische schrij
ver Hans van de Wall. Wij zullen
trachten deze tijdingen wat aan te vul
len. Ook de "kanonnier" dr. Crucq
heeft gepoogd er wat licht op te laten
vallen t.w. op de opvallende, witte
minaret of menara, doch daartoe be
perkt hij zich in hoofdzaak.
Terecht verzekert dr. Crucq, dat het
centrum van oud-Banten niet de kern,
de oorsprong der kota is geweest.
Deze lag meer naar het Noord-Oos
ten, bij Karang Hantoe.
Bij de komst der eerste Nederlanders
op Bantam's rede lag daar nog de
pasar en vlak daarbij staat op een
kaart van Bantam gebrekkig een mos
keetje getekend, stellig de oudste
mesigit der kota, een stichting van de
veroveraar van deze plaats, Faletahan,
meestal bekend onder de naam sunan
Gunung Djati, de plaats waar hij later
woonde en begraven werd bij Tjirebon.
Daar treffen we nog altijd het grote
kanon ki Amoek of ki Djimat, de Rijks
beschermer aan, een geschenk van de
Demakse vorst sultan Trenggana voor
zijn vazal Faletahan, als beloning voor
de door hem tot stand gebrachte rijks
uitbreiding of ter beheersing en ver
dediging van de Bantamse rede tegen
gevreesde Portugese aanvallers. Daar
om is het niet naar de latere aloen-
aloen verhuisd.
Veel langer dan een halve eeuw is
het rijksgezag in Karang Hantoe niet
gebleven. Tot omstreeks 1558, toen
Gunung Djati reeds enige jaren naar
Tjerebon was vertrokken en het gezag
over Bantam aan zijn zoon Hasan Oe-
din had overgelaten, die men dan ook
als de eerste echte vorst over dit rijk
beschouwde.
Deze verhuizing een eindje van de
kust af is te zien als een uitbreiding
van macht en geloof van de Moslimse
heerser over het binnenland, waar de
Hindoeïstische vorst van Padjadjaran
nog de baas was, tot in 1579 zijn
Kraton (bij Buitenzorg) tenslotte in
handen der Moslims viel.
De vorst Hasan Oedin vestigde zich
gelijk de vorsten dier dagen aan een
aloen-aloen die merkwaardigerwijze
door de kali Banten doorsneden werd.
Daarover lag later de Djembatan Ran-
tai, waarvan thans nog slechts de brug-
gehoofden over zijn. Deze kettingbrug
zal wel een ophaalbrug geweest zijn,
waarschijnlijk van Hollands maaksel.
Ten zuiden van deze aloen-aloen lag
de Kraton of Pakoewonan later als
Kota Inten of Fort Diamant bekend.
Hiervan zijn nog slechts schamele
resten over. Daendels zou reeds in
1808 tot de afbraak besloten hebben,
doch deze kwam pas 24 jaar later
geheel tot stand.
De grote moskee, die dus niet de
alleroudste is, doch de tweede, ligt
aan de westzijde van de aloen-aloen
en is nog geheel in stand. Het is ech
ter niet één enkel gebouw, doch een
groep van in feite vier. Als eerste
bespreken wij de eigenlijke moskee.
Deze Mesigit heeft een wonderlijke
vorm. Feitelijk wordt het door vijf da
ken overdekt. De onderste drie dra
gen de zich verjongende vorm, terwijl
de bovenste twee als kleine loze
daakjes daar boven zweven, dus fei
telijk geen dienst meer verrichten,
doch slechts voor statie dienen. Men
zou kunnen aannemen, dat deze grote
moskee aanvankelijk de vorm had van
een pagode, met regelmatig steeds
kleiner wordende daken, op de wijze
van de ons uit een 17 eeuwse gravure
bekende moskee van Japara. Voor het
bestaan van meer dergelijke toren
moskeeën zijn meer aanwijzingen.
Waarschijnlijk had de hoogheilige mos
kee van Demak eertijds zo'n toren-
vorm, eveneens die van Soerabaja.
Buiten Java trof men ze in Atjeh en in
Ternate aan. Een voorgalerij of soe-
rambi werd er nog niet bij aangetrof
fen.
Dergelijke moskeeën, doch van veel
bescheidener afmetingen, vindt men
nog in de Soendalanden. Toen ik nog
de gast was in het Japanse gevangen
kamp, had ik alle tijd om over deze
en dergelijke problemen na te denken.
Toen ik in het voorjaar van 1945 on
der leiding van het toeristenbureau
Dai Nippon een reisje maakte van Dja
karta naar Bandoeng stopten we er
gens bij een halte en kreeg ik de
kans om even door de tralieramen een
verboden blik naar buiten te werpen
en ontwaarde even een echt Soendaas
moskeetje, waaraan ik mijn hypothese
bevestigd zag: precies vierkant van
vorm dus geen soerambi, één dak met
een zich verjongend, tweevoudig dak
met de trom of bedoeg op de boven
verdieping, tot oproep voor het gebed.
Merkwaardig bij deze torenmoskeeën
is, dat zij bij elk dak ook een verdie
ping bezitten. Zo vindt men nog ver-