Indonesische Sagen en Legenden
BAWANG PUTIH EN BAWANG MERAH
Er leefde heel lang geleden op het
eiland Madura een vrouw; deze vrouw
was moeder van twee dochtertjes, hun
namen waren; Bawang Putih en Bawang
Merah. Het waren twee lieve meisjes,
maar achmoeder hield niet van de
twee meisjes even veel. Zij hield heel
veel van Bawang Putih en niet van
Bawang Merah. Zo groeide Bawang
Putih op als een verwend meisje. Al
het grove en zware werk moest ge-
daan worden door Bawang Merah.
Op een morgen moest Bawang Merah
weer naar de kali om de was te doen.
Met een mand vol vuile kleren stapte
Bawang Merah langs het bos en liep
naar de kalikant.
Hier aan de kalikant lagen grote ste
nen. Op een van deze stenen begon
Bawang Merah haar was te doen. De
kledingstukken werden één voor één
gewassen en uitgeklopt.
Ziezo, nu was ze klaar, al het goed lag
goed uitgewrongen in haar mandje.
Maar, o, wee... een grote watervloed
en alles werd meegesleurd in het
vlugstromende kaliwaterO wat
was die arme Bawang Merah bedroefd.
Wat zal ibu boos zijn" dacht ze. En
tranen biggelden langs haar wangen.
In haar angst durfde ze niet naar huis
te gaan.
Maar, toen, opeens, kwam er een
stokoude man uit het water te voor
schijn. Waarom huil je zo, mijn kind"
vroeg de man.
"Ach, beste Kandjeng Kjai", zei Ba
wang Merah, alle kleren zijn door het
kaliwater meegesleurd, wat zal ibu
boos zijn, ik durf niet naar huis".
O, wees niet bang, anakku jang ter-
tjinta, ik zal je helpen." En meteen
kwam er een grote vis uit de kali te
voorschijn. En in zijn bek zag Bawang
Merah de netjes opgevouwen kleren.
O, wat was ze blij. "Dank U, dank u
wel, beste Bapak kjai"! Meer kon ze
niet zeggen, wantde kjai was
reeds verdwenen.
Vlug liep nu Bawang Merah met haar
pakje kleren naar huis. Thuis gekomen
liep ze dadelijk naar haar ibu en gaf
ze het pakje met kleren af. Ibu keek
zo streng en boos, dat ze niet durfde
haar ontmoeting met de Kjai te ver
tellen. Nu maakte moeder het pak
open.
!yIaarwat was dat? Wat zag ibu?
lussen de schoon gewassen kleren
lagen kleine stukjes goud. Ibu schrok
en riep boos: "Bawang Merah, wat is
°at7 °le heb ie zeker gestolen, lelijk
kind. Ga weg!"
Nu vertelde Bawang Merah alles wat
er gebeurd was bij de kali. Ibu was
erg verwonderd en zweeg.
De volgende morgen riep ze Bawang
Hutih en Bawang Merah moest thuis
blijven.
"Lieve Bawang Putih, ga jij ook eens
naar de kali; jij zult zeker veel meer
krijgen, want je bent zo lief en mooi".
Bawang Putih wilde eerst niet, ze brom
de en mopperde; "Dat is toch het werk
voor een tukang tjutji; niet voor mij,
ik ben een putri."
Ibu suste haar en zei nog eens heel
lief: Jij zult daarom iets mooiers krij
gen, ga nu maar."
Nu vertrok dan maar Bawang Putih met
wat kleren, die nog niet eens vuil
waren. Ook zij kwam aan de kant van
de kali en bij de grote kalistenen, en
met tegenzin begon ze langzaam te
wassen. Toen ze klaar was, kwam er
ook weer een grote wind en hoge
golven beukten tegen de kalistenen.
O, wat was ze bang.
Bawang Putih schreeuwde om hulp
Ook nu verscheen de stokoude Kjai
Hij vroeg, waarom zij zo schreeuwde.
Nu vertelde Bawang Putih van de ver
loren kledingstukken. Ook nu ver
scheen een grote vis met in zijn bek
de verloren geraakte kledingstukken.
Haastig nam ze de kleren aan, ze be
dankte de Kjai niet eens, maar liep
vlug naar huis. Uit de verte riep ze al:
Ibu, hier zijn de kleren."
Ibu nam de kleren aan en liep vluq
naar huis. Daar pakte ze het mandje
"lf' maaro. wat een schrik, uit
de mand van tussen de kleren vielen
slangen, padden, kikkersIbu en
Bawang Putih renden het huis uit.
Zouden Ibu en Bawang Putih begrepen
hebben, waarom de één beloond, de
andere gestraft werd?
Ingezonden door
ZR. FRANCINA V. DONGEN
volgd, doch minder in West-Java. De
oude moskeeën in Batavia missen een
dergelijke voorgalerij. Bij het kleine
moskeetje aan de laan radèn Saleh
bij Tjikini, dat naar ik vermoed een ge
schenk van de kunstschilder radèn
Saleh is geweest - hij had er zijn
landgoed - zal men zo n soerambi ver
geefs zoeken. Ook de talrijke kleine
moskeetjes der Soendalanden zijn zon
der soerambi, ofschoon de Soenda-
nezen allerminst onverschillig ten op
zichte van de religie staan. In grote
plaatsen hebben de moskeeën wel
zulke soerambi's.
Iooa".! de VastenrTiaand in het jaar
1930 heb ik met mijn a.s. echtgenote
de nauwe trap in de manara bestegen,
of liever doorkropen, en vanaf de toren
trans maakte ik een geslaagd kiekje
van de tiamah. Het was een glorieus
uitzicht over oud-Banten. Na de afda
ling bekeken we de grote Moskee. De
soerambi zat vol prijaji's in hun beste
pak. Er had een dansopvoering plaats
van vrome lieden. Zij dansten met de
bekende ijzeren speeltuigen in de
handen, maar trachtten elkander niet
te bezeren. Dat had de politie ver
boden, werd er gezegd. Er was dus
nog iets over, zij het onschadelijk, van
de oude mystieke oefeningen. Ik heb
8
er nog een kiekje van trachten te
maken, wat minder goed lukte dan bij
de tiamah.
Ten slotte, het vierde bouwwerk, dat
men tot dit moskeecomplex kan reke
nen. Aan de noordzijde van het om
muurde moskeeplein ligt de begraaf
plaats Sabakingking wat zeer passend
Treurplaats betekent, een zeer pas
sende naam voor de plek, waar de
eerste Bantense vorst, genoemd sul
tan Molana Hasan Oeddin met zijn
afstammelingen al meer dan vier eeu
wen de dag der Verrijzenis verwacht.
Het is geen hoog gebouw, en evenmin
bijzonder ruim, slechts tien meter in
het vierkant. Zeven graftomben liggen
er op een rij. Dagelijks, behalve op
dinsdag en vrijdag, wordt er wierook
gebrand. Ook waakt men er bij. Op
feestdagen kan het er zeer druk zijn.
Uiteraard mogen deze ruimten slechts
ongeschoeid worden betreden. Het is
een der heiligste plekken van Banten.
Er is in oud-Banten nog veel meer te
zien, b.v. het fort Speelwijk met zijn
Nederlandse begraafplaats, dat in 1911
door G.G. Idenburg bezocht werd, en
sedert gerestaureerd. Zo staan wij in
oud-Banten dus echt op historische
grond. Zowel Indonesiërs als Neder
landers voelen zich hier echt met hun
gedachten naar het verre verleden
getrokken.
KOLONIAAL
Met drie jaar mulo en een diepgaande
screening van mijn politieke en mis-
k»a'F.® ,leven' arriveerde ik als KOLO
NIAAL in de Oost. Toen ervoer ik wat
discriminatie was, al dacht ik, na wat
ik daar eerder over had meegemaakt,
(ik heet Cohen), er wel iets van te
weten. Bij alle Chinese restaurants trof
ik plakkaten voor het raam aan met het
opschrift: Militairen beneden de rang
van onderofficier geen toegang. Geen
toegang in particuliere zwembaden,
geen toegang in de sociëteit van de
Indische club; juffertjes die, wanneer
ze me op straat passeerden, dit de
den met de hand aan de neus; dames
in de bioscoop die opstonden om een
andere plaats te zoeken als er een
koloniaal naast hen kwam zitten. Och,
er was nog veel meer. Gelukkig heb
ik van al die toestanden afstand kun
nen nemen. Toch wil ik één geval nog
aan de vergetelheid ontrukken. Als
verpleger in een militair hospitaal wer
den we nog wel eens geconfronteerd
met de oproep een halve liter bloed
af te staan voor dringende transfusie.
Dat was in die tijd nog niet zo efficiënt
geregeld als nu. Welnu, bij één zo'n
oproep had ik me gemeld, maar na
enige tijd hoorde ik dat e.e.a niet
doorging, omdat de dame in kwestie
geen bloed van een koloniaal wilde
ontvangen. Over discriminatie qe-
8Pr0ke"N. COHEN