De Goenoeng Moeria eens een eiland
door Dr. H. J. de Graaf
Het zal nu bijna een halve eeuw geleden zijn, dat ik stond op de zuidhelling van
de goenoeng Moeria en vandaar het landschap overzag. Het was een prachtig
schouwspel, eindeloos veel sawah's, talloze desa's en aan de kim de kalksteen
bergen van Grobogan. Wat mij bijzonder trof was een zilveren lint van water,
dat zich ononderbroken van oost naar west uitstrekte. Dit water kwam uit de
samengevloeide kali's Djoena en Serang, waardoor de goenoeng Moeria tijdelijk
tot een eiland werd. Ik stond dus eigenlijk niet meer op het hoofdeiland Java.
Nu iets over de reden van mijn bezoek in dit te weinig door toeristen bezochte
oord.
De Goenoeng Moeria, die vroeger waarschijnlijk een zelfstandig eiland vormde, door een
zeearm van Java gescheiden.
In dat jaar 1934 had ik na een afge
nomen examen nog even vrij, om in de
historische steden Koedoes en Japara
door te brengen. Ik klopte daartoe aan
bij een oude vriend uit Batavia, die
naar Koedoes was overgeplaatst. Jam
mer genoeg moest hij juist in die dagen
op reis of tournee, doch hij stelde zijn
woning gastvrij mèt personeel te mij
ner beschikking. Bovendien vertrekte
hij mij een introductie bij een Javaanse
kennis, eigenaar van een dier voor
Koedoes zo karakteristieke woningen,
waarom het vermaard is. Bovendien
zou de volgende morgen zijn auto met
chauffeur voor mij klaar staan. Dus
bezocht ik na mijn aankomst eerst het
prachtig met inheems houtsnijwerk ver
sierde huis, naar welk model een zaal
in het paleis Noordeinde in Den Haag
betimmerd is. Voor westerlingen zijn
deze fraaie woningen moeilijk bewoon
baar, want men wordt verwacht daar
zonder stoel op een vloermat te zitten.
Terwijl ik alles bewonderde, vertelde
mij de vriendelijke gastheer, dat hij
een zoon had, die een gouvernements
baantje ambieerde. Of ik hem niet er
gens kon introduceren. Helaas ben ik
steeds iemand zonder dgl. relaties ge
weest, zodat ik de bezorgde vader
moest teleurstellen. Overigens speet
het mij, dat deze al weder bij kandjeng
Koepermèn aanklopte, om zoonlief on
der de pannen te brengen, liefst met
pensioen natuurlijk. Jammer, ik had
een flinke, jonge handelsman met ini
tiatief liever gezien. Aan dergelijke
typen ontbreekt het juist in Koedoes
allerminst.
Immers, die nacht heb ik trachten te
slapen, wat maar half gelukte, omdat
er net een luidruchtig feest aan de
gang was voor het personeel der
Firma Nitisemita. Het zal de lezers be
kend zijn, dat deze heer behoort tot een
waarlijk zeldzaam soort, t.w. Javaanse
grootkapitalisten, die er vorstelijke
huizen bewonen. De Hr. Nitisemita is
op Java vermaard als fabrikant en le
verancier der z.g. "strootjes" (een
verbastering van het Portugese seroe-
toe sigaar), die hem geen wind
eieren leggen. Daartoe had hij zijn
bedrijf bij de Javaanse mentaliteit aan
gepast en niet zonder succes. Vandaar
o.a. dit feest - ik weet niet precies
waarom het ging - en daar de Javanen,
als het ramé-ramé betreft, echte nacht
uilen zijn en van geen ophouden weten,
beloofde dat weinig goeds voor de
nachtrust der omwonenden. Toen ik
de volgende morgen enigszins uitge
rust ontwaakte, stond de auto al voor
de deur. De vooraf ingelichte soepir
reeds mij naar de Goenoeng Moeria.
Naast het genot van het fraaie uit
zicht, werd ook mijn nieuws- of weet
gierigheid opgewekt door het heilige
graf, dat zich achter mij bevond. Zo
zijn er talloze op het eiland Java. In
dit zonneland gedenkt men steeds de
nacht des levens. Hier, op de helling
van de Goenoeng Moeria, zou nie
mand minder dan Soenan Moeria de
hari kiamat, de dag der Opstanding
verwachten. Wat weten wij van deze
Soenan Moeria? Feitelijk niets! Hij zal
dus wel even geheimzinnig blijven als
kjai Makoekoean, over wiens rustplaats
in de krater van de vulkaan Soembing,
mr. C. W. Wormser een hele roman
geschreven heeft, "Het graf op de
Soembing". Deze heer, die in zijn
persoon de kwaliteiten van landrechter,
bergtoerist, journalist en litterator ver
enigde, weet over deze heilige man
van de Soembing eigenlijk niets te
vertellen. Hij spreekt van "de groote
heilige, de reine, de weldoener", doch
geeft geen bewijs voor dgl. kwalifika-
ties. "Doch toen hij stierf droegen de
desalieden hem de berg op, twee da
gen lang" en begroeven hem binnen de
kraterwand, "op den voozen bodem
der zandzee". Op het graf "richtten ze
een grooten steenhoop op, het heilige
graf op den Soembing". Elke poeasa
trokken de bedevaartgangers naar het
graf van Kjai Makoekoean. Met dit
verhaal, dat meer de fantasierijke ro
manschrijver dan de strenge landrech
ter eert, moeten wij het doen.
Doch hier, op de Goenoeng Moeria
bevindt zich bij het heilige graf nog
een moskee. Daar tikt heel braaf een
Hollandse hangklok de uren en minu
ten af, opdat de gelovigen de ure des
gebeds niet laten passeren. Bij nader
beschouwing bleek mij, dat dit Mos
limse gebouw rustte op zeer oude,
Hindoe-Javaanse grondslagen. Daar
zal dus vroeger een heel oud Hindoe
istisch heiligdom hebben gestaan,
stellig daterende uit de tijd vóór de
eerste Moslimse vorsten, zoals Raden
Patah en zijn nazaten in het naburige
Demak hun grote, hoogheilige mos
kee bezaten. Deze oude fundamenten
maakten het daarom voor mij zéér
twijfelachtig, of daar inderdaad een
Moslimse heiige werd vereerd. Was
het niet eerder de god van de Moeria,
een bergdemon, aan wie van ouds
hulde werd gebracht?
Trouwens, er was eens een tijd, dat er
op die plek nog geen moskee stond,
doch alleen Hindoeïstische overblijf
selen werden aangetroffen. In 1843,
vlak vóór zijn verlof, beklom de Di
recteur van Buitenzorg's Plantentuin,
J. K. Hasskarl, vanuit Koedoes de
goenoeng Moeria. Op een vooruit
stekende punt van de berg, ter hoog
te van een 3000 voet, ontwaarde hij
"de bouwvallen van een deels uit bak
steen, deels uit trachiet (vulkanisch
gesteente) gebouwd grafmonument,
waarvan slechts vierkante, boven el
kaar gelegen, door trappen verbonden
terrassen over waren". Al is deze be
schrijving niet bijster duidelijk, vast
staat wel, dat er nog geen mesigit was.
Ofschoon de Goenoeng Moeria nog
6