vv\w De Beste Jaren van Mijn Leven (XXI) INDISCH FAMILIE ARCHIEF KIMM Indische spekkoek SI OEPIH SITOE TJILEUNTJAH Het is op zijn ouderwets geschreven, maar zó is het mij meer bekend. Een meer, boven op Pengalengan - ik heb het nooit gezien als "meer". Op een drukkend- hete dag in de kentering zei mijn man: "Kom je mee naar boven, ik wil zien hoe ze nu vorderen met dat suppletie-meer, want ik ben er niet gerust op." Het aan te leggen meer moest dienen als water-reservoir in de droge tijd als de centrale - en later de beide centrales - geen water meer zouden hebben uit de rivier. Tot dan toe was het een droge kom met bomen begroeid en of het in vroeger tijden een meertje was geweest en of het natuurlijk of gegraven was, bleef een onopgelost raadsel. Het lag op de rand van de berg en er zou een stevige, hoge muur moeten komen om het water te beletten naar beneden te storten en een bandjir te veroorzaken. Zou de muur niet stevig genoeg blijken, dan was er de mogelijkheid, dat een desa de kracht van een watermassa van een millioen kubieke meter niet zou kunnen weerstaan, waarbij mensenlevens gemoeid zouden kunnen zijn. Dus gingen wij naar boven'en stonden tenslotte boven aan de muur of dam, die het water keren moest. Ik zag er natuurlijk niets bijzonders aan, alleen een straaltje dat er langs droop. Ver der was het een egaal grijze muur van tjadas. Wij hadden een petroleum- blik uit de Centrale meegenomen waarvan de inhoud bekend was: "Zou jij mij kunnen houden als ik me aan een touw liet zakken?" vroeg mijn man. Neen, in geen geval, dat wist ik zeker en hij zag dat zelf ook in maar"dan zou jij naar beneden moeten", was de conclusie. Ik zou dus de straal moeten meten - het lachte mij niet toe! Maar het was te doen. Een meegebracht stevig touw werd aan een boom vastgemaakt, het andere eind ook stevig om mijn mid del gebonden. Ik kreeg het blik, dat gelukkig een handvat had, in één hand en liet mij met behulp van mijn man langzaam zakken langs de muur tot aan het lek. "Ja", riep ik, het blik onder het lek houdend en toen het vol was weer: "Ja!" Toen mocht ik het blik weggooi en en, met mijn handen aan het touw en mij met mijn voeten afzettend tegen de muur, kwam ik weer boven en geholpen door mijn man weer op de kant. Hij had op zijn stop-watch pre cies de tijd opgenomen. Voor mij was het avontuur hiermee afgelopen. Thuis volgden de bereke ningen en eventuele consequenties. Die waren niet opwekkend. Het lek was zodanig dat de muur niet bere kend bleek op een langdurige druk van zulk een hoeveelheid water en dus keurde mijn man de dam af. Het be tekende een vertraging, maar er kon- den geen risico's genomen worden. De muur is afgebroken en wij hebben de andere nooit gezien. Dit gebeurde in 1924, nu bijna 60 jaar geleden. Nu, in 1981, kreeg ik het boek van Hein Buitenweg, "De laatste tempo doeloe", in handen met een beschrijving van het Sitoe Tjileuntjah als "heerlijk ont spanningsoord voor de Bandoe'ngers". En wie kent nu de geschiedenis van de wording van dit meer? De ingenieur die het eerst afkeurde, die de dam liet afbreken en herbouwen heeft deze niet meer voltooid gezien. Hij gaf zijn leven voor zijn werk in 1925. Door deze mensen is Indië groot ge worden. Het gaat niet om ontspan ningsoorden of sociëteiten of waar men "lekker kan rijsttafelen". Er zijn velen die hun leven gaven: de bouwers van spoorlijnen, de bruggenbouwers, de man die de radioverbindingen tot stand bracht, de man die de energie leverde - zij allen hebben gewerkt voor dit land en zij hadden het lief. Er zijn - terecht - grafmonumenten voor Junghuhn, Bosscha en nog anderen. Maar laten wij voor de overigen een monument oprichten in ons hart, wij, die het beste deel van ons leven sleten in het land, dat wij nooit kunnen ver geten ADDIE Vreelandsestraat 14 2574 RX DEN HAAG geopend voor bezoekers elke zater dag van 08.00 tot 13.00 uur. Afspraak uiterlijk donderdags. Telefoon 070 - 45 44 06. Stort 18,op giro 158225 en U ontvangt een spekkoek van ca. 500 gram, in speciale ver pakking, franco thuis. "KIMM", Joh. Verhulststraat 98 Amsterdam-Z. Tel. 020 - 72 84 61 Bij mijn schoonouders op de Babakan- weg woonde een heei oud vrouwtje; klein, mager en verschrompeld, dat de naam Oepih droeg. Ze was een Suma- traanse, op een of andere wijze op Java gekomen en gebleven. Ze was ei genlijk nooit echt in dienst gekomen van de familie Louis en beschouwde zichzelf bepaald niet als een soort baboe of kokki, nee, daarboven voelde zij zich verheven, althans zo gedroeg zij zich. Oepih was haast deel van het gezin geworden. Niemand wist of ze nog familie had. Of ze ooit getrouwd was geweest, daar sprak ze nooit over. Ze sliep in het kleine achterkamertje, dicht bij de put, op een eenvoudige baleh baleh. En verder deed ze, geloof ik, precies waar ze zin in had. Oma was de enige, die met goede woorden, haar wel kon be wegen naar de pasar te gaan voor be- landja, maar Oepih deed zulks wel in haar eigen tempo. Op haar mondje gevallen was ze niet; tussen haar sirihpruimen door, kon ze flink van zich afbijten en ze gaf altijd zonder aanzien des persoons haar mening te kennen. Had ze een boze bui, en dat kwam vaak voor, dan kon je beter uit de buurt blijven, want dan was ze niet te genieten. Maar op haar goede momenten was zij de vertrou wenspersoon van de meisjes Louis, die via Oepih hun belangen wel naar voren wisten te brengende slimmerds. Si Oepih hielp wel wat in de keuken, zat gehurkt voor de brandende anglo te kipassen, kookte rustig de sajoer lodeh of de smoor (zij noemde dat trouwens "soemoer") en daarbij oe fende ze een voortdurende controle uit op het totale huiselijke gebeuren. Geen moment zou ze zich bedenken om, als daar reden toe was, haar op- of aanmerkingen ten beste te geven, en geen mens dacht eraan het haar kwalijk te nemen. Oesip deed nu een maal altijd zo De oorlog kwam, de Jappen zaten in Tjimahi en Oepih onderging een ge daanteverwisseling. Ondanks haar ou derdom werd ze de steunpilaar van de hele familie. De Europeanen zaten ach ter de gedèk of moesten zich schuil houden, maar Oepih bewoog zich vrij van hier naar daar en wist nog van alles los te krijgen. Ze onderhield de contacten en had geen kritiek of het moest zijn op de Djepang. Dit wist ze tot de bevrijding vol te houden. Maar toen was ook het einde van haar aard se loopbaan gekomen. Oepih rust nu in een ongemerkt heuveltje op de Goenoeng Bohong, maar ze is een persoontje dat toch niet zal worden vergetenD.A.V. 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1981 | | pagina 14