DUIZEND ZALIGHEDEN UIT ONZE JEUGD Verkoper van verse vruchten. (VIII) Niet elk kind mocht in Indië van de straat eten. Wij niet, omdat we een vrijwel "opgesloten" leven hadden als kinderen van een generaal. We woon den in een klein paleis met ieder een kindermeid achter de broek en daar boven een juffrouw voor de huishou ding. Mijn vroegste herinnering aan de straat was de weg naar de Fröbel school, aan de hand van de kinder meid, een keurig mens uit Frans Ca- ledonië. Strenge instructies van mijn mama om geen "djadjan" langs de weg te kopen. Maar mijn anderhalfjaar oudere zus liep voorop en zij had een Arabische nènèh die haar mooie anak met goudhaar en blauwe ogen, gruwe lijk verwende. Die brak de regels en als het kind begon te drenzen om een lekkernij, bezweek de nènèh en van haar eigen geld kocht ze voor haar "Neng" wat. Ik herinner me "tai ku- tjing", een taai iets met pikkels erop! Nou, dat lustte ik ook wel en als mijn zus niet deelde, kneep ik haar de keel dicht. Dan was er "sarang burung", een knoedel van oebi met gula djawa. Zalig! Mijn kindermeid klikte bij mijn moeder en die verordineerde de vrouw van onze kok, om elke middag Inland se koekjes te maken. Er stonden drie vrouwen in onze keu ken toen en één man, dus werk ge noeg. Mijn moeder liet ook kwee tje- rorot maken voor haar zelf, en in een pakje pisangblad een bruin iets met santen en gula djawa en pisang go- reng. Ik was dol op die witte door zichtige koekjes met rose, witte en groene spikkels er in, een soort kwee pisang, want soms was er een stuk pisang in. Maar de "tai kutjing" kon de keukenmeid niet maken, dus werd die uit een warong tjina gekocht. Ik bleef bij mijn sarang burung en daar snak ik nu nog naar, op mijn 68ste jaar. Mijn moeder kon zalige vla maken voor de bus es puter. Geen één kon het haar namaken. Er was nog iets waar ik nu nog van houd. Uit mijn jeugd nl. lepêt, een pakje rijst met katjang Bogor er in gestoomd. Na de oorlog zag ik dat niet meer. En later, toen we weer te rug waren in Batavia en ik zowat 15 jaar was, was er op de Pasar Gambir een man, die kerak ketan of kerak telor maakte. Kent U dat? Daar deed ik een moord voor I In een zowat droog ijzeren wadjan kwam wat ongare ketan, daarop wat boemboes, gestampte en geraspte, ge sneden tjabé, prei en 2 telor bebek. Dat klutste hij boven op de ketan en dan werd de boel gaar gemaakt. Dan het pannetje omgekeerd en van boven gaar gemaakt. Dan kreeg je de kerak ketan in een vies krantje, daarop wat boeboek en eten maar. Jeetje, wat was dat zalig I Is er iemand onder U, keukenprinses sen die het recept heeft en het pre cies zo maken kan? De "kwee tjina" of "kwee randjang" kende ik ook. Maar die wij kregen zaten niet in pisangblad, maar in een ander soort blad. Oja, djamboe air met zout en tjengèk, heerlijk I L. E. DE BRUYN-MUSCH (IX) Gado-Gado-Oelek Voor elke anak-Betawie zal gado-ga- do oelek geen onbekend gerecht zijn. In mijn jeugdjaren kon je voor een gobang reeds een portie compleet met wat ketoepat krijgen. Thuis mochten ze niet weten dat je eten van de straat kocht en at. Op Pintoe air (Sluisbrugstraat) schuins tegenover de school met de Bijbel - het schoolhoofd was toen de heer I. de Groot - was zo'n gado-gado-oelek verkoper. Wanneer ik op een zondag bij mijn vrienden was in gang Tengah (achter station Noordwijk) om een balletje te trappen, dan werd dat spelletje straat voetbal meestal besloten met zo'n portie. Stiekum werd de spoorbaan overgestoken en door gang van Kins- bergen kwamen wij in Pintoe air. De verkoper kende ons heel goed, zodat hij wist dat hij voor sinjo A twee rawit, voor sinjo B vier rawit en voor sinjo C geen trasi in de gado-gado moest oeleken en ook de gewenste groenten. Vóór in de pikoelan had hij keurig en schoon de gekookte groenten gesor teerd: taugé, kangkoeng, katjang pan- djang of soms gèndjèr. Opzij hing zijn blikken trommel met kroepoek sago (licht rood): daarachter de stenen oe- lekan, een potje zout, een potje trasi bakar, een bakje met gemalen, reeds gegorengde katjang tanah en een bak je met rawit. De pikoelan daarachter: enkele bor den, pisangblad voor boengkoes, een stenen paso met afwaswater en en kele bierflessen met asem-water. De stoppen van de flessen waren gehal veerde klossen van benang tjap Ga- djah. Waarom juist tjap Gadjah? Om dat het gaatje in de klos veel groter is dan bij alle andere garensoorten, bijvoorbeeld tjap kambing, wist hij ons te vertellen. Hij deed eerst wat zout, trasi en de gewenste rawit in de oelekan, oelekte alles fijn, waarna de gemalen katjang tanah werd toegevoegd om tot een dikke brei te worden geoelekt. Daar na werd het asem-water uit de fles "geketjrot" tot de katjangbrei de ge wenste dikte had gekregen. Na toe voeging van het sap uit een schijfje djeroek limoh (djeroek sambel) volg den de gewenste groenten. Handig werd de gado-gado middels twee schillen van de mangga kwini ge- adoekt. Hij nam dan een bord of een stuk pisangblad en de gado-gado werd dan keurig met een kwini-schilletje er in "geschraapt" tot de oelekan schoon was. Je kreeg er geen vork of lepel bij, zodat je handigheid kreeg met de "vijf geboden" te eten. Nog een gobang neertellen voor een glas stroop soesoe es bij de depot- Chinees en voor een stuiver had je heerlijk gegeten! Thuis kregen we wel eens gado-gado maar toch niet zo smakelijk als die van Pintoe air. Zou dat door de oelekan (al njerep doordrengt), het asem-water of de trasisoort komen? Of gaf het verbod van het buiten snoepen er een extra smaak aan? Onhygiënisch? Wij zijn er in ieder geval nooit ziek van gewor den. NJOO-TJE Versgeplukte, boom- rijpe blimbing, zoet en sappig. Heerlijk voor de roedjak! Totaal ver schillend van smaak is de blimbing woeloe, altijd zuur en daarom zo goed te gebruiken voor sajoer asem of in de sambel goreng. 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1981 | | pagina 14