De perikelen van het veevervoer in de goede oude tijd door Kapt. J. Lindeboom In 1918 laadde het s.s. "Djoeroe Toelis" te Waingapoe op Soemba, een dikke honderd sapi's behorende tot de Ongolesoort, bestemd voor Soerabaja. Wat niemand aan boord wist was, dat het stiertjes waren èn dat Ongole runderen feller van aard zijn dan karbouwen. Dat zou de K.P.M. overigens een zorg zijn; als de schuit maar vol kwam en liefst aan d'r merk, dan was verder de kous af I Van af het eerste begin vertikten de sapi's het om ingescheept te worden. Vanuit hun oogpunt gezien logisch. Dat gaf veel soesah en de K.P.M.-agent verzocht om assistentie van scheepszijde. Twee stuurlieden en drie djoeroe- moedi's gaven aan dat verzoek gehoor en begaven zich per sloep aan de wal. Met veel getarik, staart omdraaierij en lipat ekors, gelukte het uiteindelijk om de meest vooraanstaande stier het vlot te doen bestijgen, waarna de anderen onder het geschreeuw van "djalan teroes" en "naik, naik", ervan overtuigd werden dat het vlot bestijgen voorlopig het beste zou zijn voor hun algemene conditie. Met de stoombarkas werden de vlotten een voor een naar de "Djoeroe Toelis" gesleept, alwaar men aan dek en van af de brug met belangstelling de ver richtingen van hun scheepsmakkers op het strand had gevolgd. In een latere periode van de veevaart had men vlotten geconstrueerd die op twee, langszij van elkaar gelegen sloe pen pasten, zodat door deze boven het water verkregen hoogte, de dieren op een veetrap konden overstappen, die vanaf het schip op het vlot werd neer gelaten. Maar ten tijde van dit verhaal was het vlot nog veel primitiever en ontbrak ook de veetrap, zodat de die ren een voor een met de stoomwinch, hangende in een broekstrop, aan boord gehesen werden. Natuurlijk was er een "djahat" bij, die net zo lang in z'n strop hing te spartelen tot hij er uit viel en te water geraakte. En ga maar een wild zwemmende stier in het wa ter vangen. Zo'n beest is zich het habbeldebab geschrokken van die smak in het water, is in paniek en klauwt als een bezetene met z'n voor poten door het water. Ook een rund zwemt "op z'n hondjes". Men liet hem dus even uitrazen, in welke momenten hij zich al een aardig eindje uit de voeten had gemaakt, waarna men hem achterna voer en met de stoombarkas richting schip terug dreef, hem bij de neus vatte en van een andere broekstrop voorzag. Daarna was hij te moe om nog eens te pro testeren en bijkans versuft liet hij zich aan dek hijsen, alwaar hij een maal aangekomen zijnde, eerst enige minuten nodig had om bij te komen van de doorstane emoties. Door al deze onvoorziene verwikke lingen had het schip een dag op het tijdschema verloren, hetgeen in die tijd er niet veel toe deed, omdat er tóch geen marconist aan boord zat om alle rampspoeden naar het kantoor door te praaien! Een mens voer in die tijd nog een stuk rustiger. In die tijd stond men nog wel eens krom van het lachen aan dek, "je lah je kripoet"; nu loopt men geagiteerd en met rode koppen over dek, want men had "potjandöme" gisteren al moeten vertrekken. In Tandjong Perak stond een beschei den ontvangst-comité gereed, te weten een dierenarts, een mantri of twee, en een stel kebons van de eigenaar van de sapi's. Op het cognossement stond; "Eigen lossing". Maar wisten die sa pi's veel? Daarom waarschijnlijk brak er op het moment van de lossing een soort runderrevolutie los. Onredelijk als dieren (en mensen) in zo'n staat kunnen zijn, begonnen ze met hun ge hoornde koppen tegen de schotten te rammen, die als stalafscheiding dienst hadden gedaan en probeerden en pas sant elke verzorger die hen voor de poten liep, op de horens te nemen. Daarna, alsof het afgesproken werk was, gingen ze allemaal liggen en waren met géén stok overeind te krij gen. De nautische staf die de leiding had van het transport, stond voor een raadsel. De kapitein die van de brug- vleugel het meeste had kunnen volgen - want ook in die tijd plachten de Ge zagvoerders zelden het dek te be treden - kauwde nerveus op de punten van zijn snor. De eerste stuurman, een oude pekbroek van 56 jaar, schudde in verwondering z'n hoofd en verklaar de dat hij zó iets geks nog nooit had meegemaakt, hetgeen de tweede stuur man beaamde. Bij hem thuis op de boerderij was zoiets nog nooit voor gevallen. De derde- en de vierde stuurman tenslotte zeiden maar niets; want ten eerste misten zij daartoe de vereiste ervaring en ten tweede wisten zij al van tevoren wie het klusje zou moeten klaren. De ontvangst-commis sie was sprakeloos en aan boord vond men de runderen redeloos. De oude eerste stuurman was het die raad verschafte. Dat men een rund soms overeind kan krijgen door z'n staart venijnig om te draaien, is maar al te goed bekend. "Maar dat hebben we al geprobeerd", sputterden de der de- en vierde stuurman beleefd tegen. De oude eerste stuurman glimlachte vaderlijk, met een gezicht van "La-me nu effe uitspreke", want hij had nog veel meer pijlen op zijn boog. "Kijk," zei hij geheimzinnig, "leuk is het niet, maar je begint bij de stier die het dichtst bij de loopplank ligt, tilt z'n staart even op en knijpt effies goed hard in zijn onderbuik, daarna moet je bliksemsnel opzij springen, want ze willen na die behandeling nog wel es schoppenDe twee jonge stuur lieden kregen er een kleur van. "Jullie willen toch niet dat wij de hele dag liggen te emmeren met die krengen", zei de chef streng. Bedremmeld keek de vierde officier de derde officier aan. Deze maakte ge bruik van zijn overwicht (vanwege zijn hogere rang) en vond dat de vierde stuurman het 't eerst diende te pro beren. Deze schreed na een kortston dig moment van aarzelen, met lood in de schoenen op de sapi af die het gunstigst lag, namelijk bij de loop plank en met zijn kop, richting "darat", tilde diens staart op en kneep eens ferm in dat éne gevoelige plekje. Het resultaat was ronduit verrassend te noemen, want het grote dier gaf een loei, sprong overeind als werd hij door een slang gebeten, schopte direct ferm achteruit en rende naar voren, hetgeen de loopplank af was. De andere stieren zagen verbaasd wat er gebeurde en toen de tweede stier, die daar vlak achter lag ook zo'n fikse kneep kreeg, wou die ook wel sjouwen! Daarna waren het lammetjes. De stuurlieden hoefden maar te wij zen van "Ga je?of moet ik knij pen"en de dieren stoven van het dek af. Vanzelfsprekend ontstond er op de kade grote onrust, want je zal als stier maar op een dergelijke ma nier in je eer en mannelijkheid aange tast worden. Enfin, men liet de dieren op het haven terrein even betijen, waarna het trans port naar het binnenland zou begin nen. Maar er was weer een dwarsligger die roet in het eten strooide; dit ondier stevende in gestrekte draf op de poort af, negeerde de djaga, die hem trachtte tegen te houden onder het uistoten van "Brinti"-kreten, waarna hij Kali Mas oostwaarts koerste. En wel met zulk een voortvarendheid, dat, toen iedereen van zijn eerste verbazing was bekomen, de viervoeter al een halve mijl gaans was. De tweede- en derde stuurman rea geerden het eerst. Deze gristen een stok en een eind manilla van het dek en zetten de achtervolging in, tot groot vermaak en hilariteit van de voorbijgangers op straat. Het was dan ook geen alledaags gezicht, twee to toks, zwetend, met rode koppen, in wit uniform achter een sapi aanrennend. Het moet gezegd worden dat de eerste stuurman aanvankelijk ook aan de wedren meedeed, maar gezien zijn reeds gevorderde corpulentie, zijn leeftijd en de gestrekte draf die de sapi handhaafde, moest hij spoedig met de achtervolging afnocken. De stier, nu hij toch eenmaal goed op 22

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1981 | | pagina 22