TWEE GELOVEN OP ÉÉN KUSSEN In Bangkinang, Midden-Sumatra, aan de weg van Padang naar Pakanbaroe, waren wij mannen, hoofdzakelijk afkomstig van Sumatra's Westkust, in 1943 door de Japanse bezetter bijeengebracht in een voormalig z.g. remillingsbedrijf, dat zich vóór de oorlog had gespecialiseerd in het fabriekmatig verwerken van de rubber- oogst, afkomstig van aan inheemsen toebehorende rubbertuinen (Hevea). Op deze wijze werd de rubber geschikt gemaakt voor de wereldmarkt en vond van daar zijn weg naar vele plaatsen overzee. Het fabrieksterrein was afgesloten met de bekende prikkeldraadomheiningen; alleen aan de zijde van de grote weg was een schutting gebouwd om inkijk onmogelijk te maken. Met ruim 900 mannen waren wij in deze beperkte ruimte vrij krap opge borgen. Op het terrein stonden drie hoge houten droogloodsen, elk slaap gelegenheid biedend aan circa 250 mannen. In elke loods waren op de cementen vloer twee houten slaap- tafels boven elkaar getimmerd, de on derste circa 50 cm boven de vloer en de bovenste circa 2 meter. De gebruik te planken waren met de hand gezaagd en lagen zeer ongelijk naast elkaar, waardoor het gebruik als slaaptafel weinig aantrekkelijk was. De matjes, waarop een ieder sliep, vereffenden enigszins de uitstekende scherpe ran den. De slaaptafels (feitelijk houten vloeren) waren zo breed, dat 2 man nen in eikaars verlengde, met de hoof den tegen elkaar, een plaats konden vinden. In de breedte had elke bene- denslaper 52'/2 cm te zijner beschik king, een bovenslaper 57 cm. De naden tussen de ruw afgewerkte planken vormden een eldorado voor wandluizen. Ondanks energieke be strijding op grote schaal, leden wij na elke razzia vrij snel de nederlaag. Vóór de oorlog had de katholieke kerk een stevige grip op Padang en om geving, er waren kerken, kloosters, scholen en wat dies meer zij, onder leiding van een Bisschop, enige pas toors, en voor het onderwijs fraters en nonnen. In de tweede helft van 1943 werden al deze geestelijke functiona rissen geïnterneerd, uiteraard in ge scheiden mannen- en vrouwenkampen. "Het Vaticaan komt binnen", zei men in het mannenkamp. Aan het uiteinde van een beneden- slaaptafel van een bepaalde loods, lag de Bisschop en naast hem, netjes in een rij, als sardines in een blik, een aantal pastoors. Aansluitend nog twee "burgers" en dan volgde ik. Tussen het Vaticaan en mij was derhalve een spa tie van 2 maal 52'/2 cm 105 cm. Nog nimmer in mijn leven was ik zo intensief betrokken geweest bij de katholieke geloofsbelijdenis I Als kind logeerde ik - zo'n 70 jaren geleden - in de vakanties bij mijn grootouders in de binnenlanden van Friesland. Een heel klein dorpje. We gingen toen nog niet in de vakanties naar Helsinki, Athene of Madras. In dat dorpje was één kerk, één dominee, die nooit hoefde "in te leveren", want daar was geen ruimte voor. Als deze herder op bezoek ging bij zijn schaapjes, De Piek van Kerintji, westkust van Sumatra. droeg hij altijd een hoge hoed. Er was één geloof, ik weet niet meer welk, maar ik heb toen nooit gehoord van "vrijgemaakten" e.d.... Het leven was daar te eenvoudig voor. Wel herinner ik mij de lijfspreuk van mijn groot moeder: "twee geloven op één kussen, daar ligt de duivel tussen." De strekking van deze spreuk zal ik toen nog wel niet begrepen hebben en juist daarom is hij mij zo goed bij gebleven. Er zat iets geheimzinnigs in, want welke geloven werden door haar bedoeld? Maar nu in Bangkinang op die grote slaaptafel - in dat gemeenschappelijke bed - kwam er iets bij mij bovendrijven. Ik was van protestantse huize, maar wij "deden er niet zoveel meer aan". In de dagelijkse omgang met de pastoors bleek mij vrij spoedig, dat wat er alle maal op de slaaptafel tussen ons in lag: de duivel zeker niet. Voor deze geestelijken was de internering ook een twijfelachtige zegen geworden, zij raakten ook wel eens uit hun doen, net als wij. Het waren best aardige kerels, die zeker voor vele geloofs genoten een grote geestelijke steun zijn geweest. 's Morgens vroeg als het daglicht be gon door te breken, zat ik meestal buiten tegen de kopwand van onze loods. Vaak kwamen ze dan ook naar buiten en zaten wij met onze ruggen tegen de houten wand door het prik keldraad naar buiten te kijken, naar de "vrijheid". Op een honderd meter af stand stond regelmatig een blauwe rei ger tussen de sawah-dijkjes. Het feit, dat deze vogel in vrijheid zowel hori zontale als verticale uitwijkmogelijk heden had, knaagde aan de ziel. Genoemde pasoors waren afkomstig uit alle delen van Nederland, sommi gen bedienden zich van de zachte "G". Eén van hen was een gedrongen, zwa re figuur, het type zoals voorkomend op de schilderijen van Pieter Brueghel. Een geestelijke met een groot sociaal gevoel. Ik vermoedde dat hij geboren was als het tiende kind van een ge zegend gezin in Brabant. "Ons Peerke moet maar pastoor worden" zullen zijn begenadigde ouders misschien gezegd hebben. En ze hebben gelijk gehad. Dat hij uit een eenvoudig milieu was voortgekomen, kon ook worden afge leid uit de stand van zijn tenen, die deed vermoeden dat hij in zijn jeugd lang op klompen had gelopen. Eenvoud is een kenmerk van het goede. Als de dag van gisteren herinner ik mij nog een discussie, die hij voerde met een collega-pastoor, die uit een ge heel ander milieu was ontsproten. De laatste klaagde zijn nood over teleur stellende ervaringen, die hij had op gedaan in de malaise van 1930, toen hij als geestelijke verzorger optrad in een volksbuurt van Amsterdam. Alom heerste toen grauwe armoede in vele gezinnen. Bij zijn regelmatige rond gang, kwam hij op een dag in een gezin terecht, waar de lamp ijselijk scheef hing. Hij keek eens in de bed stede en zag daar wat vodden liggen. Naar huis gaande liet hij de diaconie twee wollen dekens bezorgen bij het bezochte gezin. Na een paar maanden bezocht hij het bewuste gezin opnieuw en keek in de bedstede. Geen wollen dekens, alleen maar vodden. En de aap kwam uit de mouw. Ze hadden de dekens verkocht! En tot Peerke (mag ik hem zo noe men?): "Vind je dat niet schandalig, collega?" "Neen, collega, (zei ons Peerke) in eerste instantie was jij fout, je had de mensen moeten vragen waaraan ze op dat moment de grootste behoefte had den. Door hiernaar niet te informeren, bracht je die mensen in verlegenheid, ondanks je goede bedoelingen." De Monseigneur en de pastoors waren in leeftijd de oudste geïnterneerden van ons kamp, een enkele kon reeds gerangschikt worden bij de bejaarden. Op die leeftijd valt een internering dubbel zwaar. 's Avonds vóór zonsondergang werd onder leiding van één der pastoors een bidstonde gehouden. Vóór onze loods werd dan een grote menigte verzameld, die gezamenlijk een gebed ten gehore bracht. Vele malen werd het gebed herhaald, waarin de pastoor voorging. Onbewust heb ik het ook in mijn ge heugen opgenomen: "Weest gegroet Maria, vol van genade, de Heer is met U, Gij zijt enz De Monseigneur heb ik veelvuldig en langdurig op zijn slaapruimte zien bid den. Ongetwijfeld moeten we hem daarvoor dankbaar zijn; we zijn ten slotte vrijgekomen en velen van ons hebben de internering overleefd; nie mand kan aantonen dat ook zijn gebed daarin geen rol heeft vervuld. De gro te wetenschappelijke geesten van die tijd: Szilard, Einstein, Oppenheimer, de 24

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1981 | | pagina 24