*EÖe réió
Verhalen, verhalen, foto's en boeken,
Dat is wat ik van Indië weet,
In een gedicht schrijft Brandt: Vergeet, vergeet
Wat stuwt mij dan om te blijven zoeken
Nog enige maanden en dan bezoek ik het land,
De rust de natuur door zovelen beschreven,
Eindelijk kan ik voelen hoe het is daar te leven,
Doorspekt met vaders verhalen en de bundels van Brandt.
Wat precies denk ik daar toch te vinden?
Bevestiging? Een paradijs? Of eindelijk rust,
De sawah's, de Borobudur, de Merapi, de kust,
Zal 't zien ervan mij ook voor eeuwig binden?
Ik heb best wel twijfels, best wel angst om te gaan,
Voor mij is het een groots emotioneel gebeuren,
Geconfronteerd te worden met het land van de kleuren,
Kom ik verrijkt terug of ontgoocheld, ontdaan?
Het is zoveel meer dan een vakantiereis;
Dat land heeft mij gemaakt tot wat ik ben:
Worstelend, Hollander en deel van hen.
Is 't ook mijn droomland, vaders paradijs?
'k Zal de vruchten proeven, met de mensen praten
En de bomen, huizen en lanen aanschouwen,
Wajangpoppen, de Kambodja, de tani, z'n karbouwen,
Holland voor twee maanden achterlaten.
Zal de strijd bij terugkomst gestreden zijn?
Of juist voor altijd in mij blijven branden?
Steeds vergelijkend die twee landen,
Voortaan ook levend met vaders pijn?
Ik stop met steeds maar vragen, vragen,
'k Vraag God te laten komen wat komen gaat,
En kracht en dat hij mij niet verlaat
En de tweestrijd met mij mee te dragen.
RICK VAN ZIJP
Het land van de sawahs, de bergen, de wuivende palmen, de djangkriks en tjitjaks. Een
paradijs van vruchten en lekker eten. En motorpech. En geen wegenwacht, geen benzine
station. Geen praatpaaltjes. Wel zon en warmte. En warmte. En warmte. En geduld. Ergens
in Midden-Java. Heerlijk land.
presidenten van Amerika Roosevelt en
Truman hebben met de atoombommen
op Hiroshima en Nagasaki de Japanse
legerleiding uit het lood geslagen en
het is zielig voor al die tegenwoordige
tegenstanders van kernenergie: wij
hebben er ons leven aan te danken.
Jaren na de repatriëring kwam ik een
keer in de omgeving van Tilburg, al
waar een tehuis moest zijn voor katho
lieke geestelijken met emeritaat. Na
voldoende informatie te hebben inge
wonnen, wilde ik een bezoek brengen
aan de Monseigneur, de Bisschop van
ons kamp in Bangkinang. Hij had reeds
een zeer hoge leeftijd bereikt en tot
mijn teleurstelling kon ik hem niet
meer ontmoeten, hij was stervende en
reeds buiten bewustzijn.
Wat we in het kamp toegewezen kre
gen als "groente" was een ondefini
eerbare massa, waarvan het meeste
wel een groene kleur had, doch het
blad was vaak uitgedroogd en hard.
Om er toch zoveel mogelijk profijt van
te hebben, was een groenteploeg, on
der leiding van onze dominee, dage
lijks uren bezig met zware messen de
"Groente" tot moes te hakken. Als
hakblok werd een lange tafel gebezigd,
opgesteld aan één der einden van de
keuken.
Als beheerder van de goedang (maga
zijn) bestonden mijn werkzaamheden
uit het wegen van de door de Jap ver
strekte levensmiddelen, het bijhouden
van de cijfers in een schrift en aan
sluitend het afwegen van de dagelijkse
rantsoenen, welke de keuken nodig
had voor de bereiding. Daartoe be
schikte ik over een kleine afsluitbare
ruimte in een hoek van de keuken,
recht tegenover het werkterrein van
de groenteploeg. Tussen ons in was
nog een cementen looppad vrijgehou
den.
Op een middag kwam een bejaarde
pastoor langs dat pad en zag op de
vloer een steeltje met twee blaadjes
liggen, kennelijk van de groentetafel
gevallen. Hij keek eerst schichtig naar
mij en toen naar de dominee, bukte
zich zo snel als zijn lichaam nog toe
stond en stak het steeltje in zijn habijt.
Met een rood hoofd keek hij nog eens
naar mij en wilde zich zo stilletjes
mogelijk verwijderen. Doch de domi
nee had het ook gezien, hij nam een
klein handje van de gehakte groente,
begaf zich naar de pastoor en bood
hem dat op oecumenische wijze aan.
Het gesprek kon ik niet verstaan. De
pastoor accepteerde het in dank en
verwijderde zich. Aangezien al het eten
centraal bereid werd, had de rauwe
groente geen enkel nut voor de pas
toor. De lange internering had deze
bejaarde man geestelijk reeds aange
tast.
J. BALT
25