"WONDERLIJKE VERHALEN UIT DE INDISCHE HISTORIE" - door Dr. H.J. de Graaf Historische feiten, interessante bijzonderheden en anecdotes uit de kleurrijke historie van de oude koloniën. Samengesteld uit reeds verschenen artikelen in Tong-Tong/Moesson Een naslagwerk voor nu en later f 49,50 VERSCHIJNT EIND JULI U kunt nu al bestellen. UITGEVERIJ MOESSON - Prins Mauritslaan 36 - Den Haag - Giro 6685 Dit lange verlof bezorgde in die tijd het Gouvernement heel wat minder hoofdbrekens dan dat van een ande re veelbelovende Oost-Indisch ambte naar, genaamd Eduard Douwes Dekker, later beter bekend en beroemd als Multatuli. Deze kreeg op 1 augustus 1852 van de Gouverneur-Generaal het gewone buitenlandse verlof van twee jaar Ne derland ter herstel zijner gezondheid, met een verlofstractement van 2.000 per jaar. Zijn salaris als secretaris van het gouvernement Amboina bedroeg 5000 en als assistent-resident van Lebak zou hij daarna hetzelfde be komen. Naar zijn zeggen zou hij bewusteloos van Ambon zijn ingescheept, doch hij herstelde spoedig. De brik de Har monie", "het kleinste schip, dat ooit om de Kaap voer", stelde niet veel voor en hij beweerde eens de "stuur man, die vaak dronken was, bij de wacht te hebben vervangen", zodat het met zijn gezondheid nog al schik te. Ook Dekker zag zich gedrongen ver lofsverlenging aan te vragen, wat hem minder vlot verstrekt werd, dan aan de ijverige Junghuhn. Zijn reizen door Europa hadden vaak badplaatsen met speelbanken ten doel, zodat, toen ein delijk het tijdstip van terugkeer aan gebroken was, het geld voor de over tocht op was. Een aanvrage om "pers kot" was onvermijdelijk. Dank zij de goedgunstigheid van de later door hem uitgescholden G.G. Duymaer van Twist, die hem om zijn bijzondere ga ven tot assistent-resident van Lebak aanstelde, kon hij pogen zijn financië le positie te herstellen, hetgeen, gelijk alle lezers van zijn beroemde "Max Havelaar" weten, geheel mislukte. Minder verrukt over deze wijze van verlofsverlening, waren de keurende geneesheren als wier tolk dr. C. A. van der Burg, de schrijver van het degelijke, dikke boek "De geneesheer in Nederlandsch-lndië" kan beschouwd worden. Hierin stort hij zijn hart over het keuren der a.s. verlofgangers uit. Zijn jarenlang verblijf op Java ver gunde hem alle goede en kwade zij den van het keuren der aspirant-ver lofgangers te beoordelen. Hij achtte deze bezigheid voor artsen een moei lijke beslissing. Er bestond kans op simulatie en de gehele situatie moest dus door de medicus met nauwkeurig heid bestudeerd worden, wilde hij niet misleid worden. Daar bijna alle symp tomen subjectief zijn, moest hij trach ten zoveel hij kon achter alle om standigheden te komen, die aanleiding kunnen zijn, om de aandoening voor te wenden maar ook achter die, welke hem de morele overtuiging schenken, dat de klagende persoon (echt) een zieke is. Juist die onbepaalde, maar wel degelijk bestaande afwijkingen genezen dikwijls al spoedig na het vertrek naar Europa. Zij verbeteren, ja verdwijnen zelfs op de zeereis (zie: Multatuli). Ontegenzeggelijk lopen er onder die weggezondenen weieens simulanten, maar voor de meesten was het nodig, en men vergete vooral niet het "in dubiis abstine" (onthoud U in twijfel gevallen. Toen verstonden de artsen nog Latijn) enhet leven kan er mee gemoeid zijn. Liever erkenne de geneesheer, dat hij is beet genomen door een enkele, dan dat hij velen blootstelt aan gevaren. Aldus dr. Van der Burg's wat wijdlopig betoog over het euvel der simulanten. Men kan zich dus voorstellen, dat het Gouvernement er naar gestreefd heeft, de subjectieve factor der medische keuring zo klein mogelijk te houden. Bovendien waren de omstandigheden veranderd. Buitenlands verlof kostte minder tijd en geld. Na de opening van het Suez-kanaal in 1869 was het met verlof gaan goedkoper en sneller, ruim een maand, ook dank zij de stoom. Het Gouvernement besloot dus, de mogelijkheid, om wegens langdurige dienst met verlof te gaan, te vergroten. Daarmede zou van zelf de kans om wegens een geschokte gezondheid met verlof te moeten gaan, kleiner worden. De artsen zouden daardoor minder voor de soms moeilijke keus gesteld worden: goedkeuren of afkeu ren. Aldus geschiedde bij de verlofs regeling die U kunt nalezen in het Staatsblad van Ned.-lndië no. 235. Toen werd vastgesteld, dat alle Euro pese ambtenaren met buitenlands ver lof zouden mogen gaan, van welke herkomst ze ook waren, dus zowel trekkers als blijvers, en wel na tien ononderbroken dienstjaren, en dan voor de tijd van een vol jaar. Daar ging dan de reistijd van af, doch die bedroeg nu met de snelle mailboten van "Nederland" en "Rotterdamsche Lloyd" in het geheel nog maar een paar maanden, zodat er voldoende tijd overbleef om de bloemetjes buiten te Vliegen naar de Oost, geschie denis van de luchtlijn Nederland- Java 1924-1935 - Henk Rol f 19,50 4,- porto Het aanzien van Ned.-lndië - Frans Naeff f 15,75 5,porto Rondom de Buitenzorgse troon - Indisch dagboek van C. L. M. Bijl de Vroe - f 36,50 f 5,— porto BOEKHANDEL MOESSON zetten. Vervolgens kon men dan na een tweede tien jaar opnieuw er eens uitvliegen. Twintig jaar later werden die tien aan eengesloten dienstjaren er zes en de verloftijd kromp tevens in tot acht maanden. Niet-ambtenaren, zoals zen delingen kregen pas na acht jaar ver lof. Onderwijzers en leraren boften, wanneer ze onmiddellijk na overgangs- en eindexamens acht maanden met verlof gingen, want ze konden er bijna zeker van zijn, dat zo tegen het voor jaar hun verlof tot het eind van de cursus verlengd werd. Het loonde im mers de moeite niet om iemand tegen het einde van de cursus terug te laten komen, om hem na een maand alweer met de grote vakantie vrij af te geven. Dan maar liever een vol jaar met verlof. Daarentegen werden in mijn eerste tijd de onderwijzers vaak uitverkoren om de lieve jeugd, en soms ook de ouderen, met spelletjes aangenaam bezig te houden, hetgeen onder het toeziend oog der ouders soms veel tact vereiste. Later stelden de maat schappijen voor deze inspannende en lastige taak een sportleider beschik baar, welke flinke jonge kerels het meestal beter deden, omdat het hun vak was en ze geen zes tropenjaren achter de rug hadden. Over het algemeen liet de verzorging aan boord weinig te wensen over. Zij was vaak te overdadig en een goede zijde van de crisisjaren was, dat het wat eenvoudiger toeging. Dat mocht dan ook best! Na de oorlog was het helemaal sober en terecht. Thans kan men zich de luxe van vóór 1930 niet meer voorstellen. Die goeje ouwe tijd toch Een andere kwestie is, of zich dank zij het veelvuldig verlof van z.g. "In dische lui" er in het Haagje niet een zeker soort kolonie van zulke mensen bepaalde buurten van onze residentie is gaan bevolken. Daar zag men dan de zee-baboe's met het hun toever trouwde kroost flaneren. Was er ook geen vereniging van verlofgangers, die het de a.s. verlofgangers makkelijk maakte, zodat ook degenen die van Den Haag of Parijs niet dorsten te dromen, zich op Buitenhof of Champs Elysées waagden? Al deze verschijn selen verdienen nog een nader onder zoek, maar als ras-echte totok-ker en zelfs geen Hagenaar waag ik mij er niet aan I 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1981 | | pagina 8