"T CHINEESJE"
Simpele artikelen en feiten.
Een kenaripit, een panèkèr, een stukje hout zijn enige van de voorwerpen, die
een mens in gevangenschap kunnen promoveren en een stuk van zijn leven
kunnen veranderen. Dat je voor de oorlog de bezitter was van een auto. Welis
waar de zoveelste handse, maar dat deed er niet toe. Belangrijker was dat je
de motorkap op moest lichten om water bij te vullen. Als het vehicel b.v. de
lange helling van de Poentjak had genomen. En er stoom uit de radiator ont
snapteWie had er ooit gedacht dat je door de genoemde attributen en dat
feit, in krijgsgevangenschap "Hell-driver" (Hell-drivers stuntman van de Dodge
autofabrieken, die vóór de oorlog demonstraties gaven) zou worden. Ik niet. Nog
minder dat ik hanchouw van zo'n ploeg zou worden.
Wij waren in 1944 in het L.O.G., het
Landsopvoedingsgesticht, te Ban
doeng. Het sleurleven van alle dag
werd plotseling onderbroken toen alle
krijgsgevangenen moesten aantreden.
Er moest kennelijk weer een transport
worden samengesteld. De tolken, de
1e luitenants Kalker, Schoenmaker en
Kip liepen, vergezeld door Japanse
officieren, onderofficieren en bewa
kers, langs de rijen. In tegenstelling
tot de vele andere keren, dat zo iets
gebeurde, bleef de Japanse officier of
onderofficier bij elke P.O.W.er, Priso
ner of War, even staan, om iets te
vragen. De zon begon al behoorlijk te
steken, toen één van de kleine ge
zelschappen bij mij kwam. Intussen
waren er al honderden Nederlandse
en andere geallieerde militairen uit
getreden en verdeeld over 3 groepen,
op rijen gezet. Het waarom zou mij
spoedig duidelijk worden. De tolk
vroeg of ik wel eens een auto had
gerepareerd. Dat kon ik ontkennen.
Maar had ik dan vroeger geen auto?
In het begin van de krijgsgevangen
schap moesten wij 28 schriftelijke
vragen beantwoorden. Eén ervan hield
in of je autobezitter was geweest. Met
dat voor ogen, kon het niet anders of
mijn antwoord was - ook nu - beves
tigend. Wat moest er worden gedaan
om water bij te vullen? In mijn, uit de
30-er jaren stammende mobil gebeurde
dat door de motorkap op te lichten en
de radiatordop los te schroeven. Dan
net zo lang water in de radiator te
gieten tot het via een overlooppijpje
wegliep. Groot was mijn verbazing
toen ik de opdracht kreeg bij een van
de groepen, nl. die van de automon
teurs, te gaan staan. Dat gebeurde
met het "kurra-kurra"-geroep van een
Japans soldaat, die mij naar die groep
toeblafte en duwde. Daar hoorde ik
pas wat er aan de hand was. De
kampleiding was bezig "experts" uit
te zoeken voor de voormalige werk
plaatsen van de General Motors te
Tandjoeng-Priok, Batavia. Deze hon
derden, of waren het een paar dui
zend, militairen gingen daar naar toe
als automonteur of als carosserie-
maker/houtbewerker of als lasser. Mijn
aanwijzing is U bekend; de carosse-
riebewerkers waren diegenen die in
het kamp wel eens een stuk hout of
een kenariepit hadden bewerkt tot een
beeldje of iets dergelijks. En de las
sers? Dat waren de knapen die wel
eens, of meerdere malen, een aan
steker of een tondeldoos, met vuur
steen en lont, hadden gehanteerd. Ik
geloof niet dat er voordien, of nader
hand, zo vlot "vakmensen" uit de
grond waren gestampt.
Het was heel vroeg in de ochtend
toen de "Hell Drivers", een paar da
gen later, moesten aantreden en het
L.O.G. verlieten. Mij overviel een ge
voel van weemoed toen ik onder de
poort, bij de wacht, ging. Bij vorige
transporten bleef ik óf achter óf ging
met de totale massa mee. Hoe dan
ook, het voormalig opvoedingskamp
was je vertrouwd geworden en gaf je
een zeker gevoel van geborgenheid.
Wat stond je nu te wachten!?
Op het station aangekomen moesten
wij in geblindeerde wagons klimmen
waarna in het ochtendgloren, richting
laagvlakte werd gereden.
In Batavia werden wij in het voorma
lig Xe-Bataljonkampement onderge
bracht. De volgende dag werden wij
op de terreinen van de General Mo
tors, te Tandjoeng-Priok, voor de di
verse hangars gesplitst in officieren
en overigen en daarna weer in werk-
partijen van 20 man. Hanchow werd
de militair die, van het eerste rot,
vooraan stond. Zo werd mij, op die
manier, ook die functie toegewezen.
Naar ik mij meen te herinneren was
onze algemene corveecommandant
de kapitein van Beveren. Een officier
waar ik met diep respect aan terug
denk. Niet alleen vanwege 'Tdj. Priok',
maar ook doordat ik hem al eerder
in die functie had meegemaakt. N.l. in
het officierskamp "Struiswijk", waar
hij het bevel voerde over de "klim-
spinazie"-tuinders. Zijn organisatie
vermogen en de tact om zowel de
krijgsgevangenen, als de Japanse be
wakers achter zich te krijgen, wanneer
er beslissingen moesten worden ge
nomen, waren fenomenaal.
In mijn workparty had ik 2 reserverit
meesters. Essauchiez, die bij de BPM
een technische functie had en Baron
van Mackay, die uit de zakenwereld
kwam. De eerste slank, met een
scherp gezicht, de tweede fors en
gezet met een rond, goedmoedig ge
zicht. Beide beschaafd en intelligent.
Ik vertel deze bijzonderheden omdat
zij mij goed hebben gesteund, bij de
uitvoering van de, via mij, gegeven
Japanse opdrachten. Ook van de
overige officieren kreeg ik goede
medewerking.
De algemene gang van zaken was als
volgt:
- luxe automobielen werden door
"lassers" op het midden openge
sneden en van het achterdeel het
plaatwerk verwijderd.
- dat achterdeel werd door de "hout
bewerkers" voorzien van een hou
ten bak.
- de "monteurs" controleerden de
motor en lieten die soms, op een
bok, proefdraaien. Door middel van
verrijdbare takels werd dan de
motor gelicht en verplaatst. Het ge
knal was, bij het testen, niet uit de
lucht.
Elke party stond een paar man af om
de voeding op te halen en te distri
bueren. De Japanse bewaking was
dan versterkt door heiho's. Deze jon
gens probeerden soms wel stoer te
doen, maar hadden voor ons, officie
ren, enige hormat. Dat merkte ik per
soonlijk toen ik eens een speld vond,
die omboog, er een draad aan bond
en, tijdens de lunchpauze, er met een
balletje deegbrood, mee probeerde te
vissen. Dat gebeurde via de spleten
van een houten vlonder. Een heiho,
die dat zag, kwam op mij af, met het
bekende "kurra". Ik nam direct de
houding aan en vertelde hem dat ik
hanchow was en probeerde mij wat te
ontspannen met een gevonden speld.
Toen hij merkte met een officier te
doen te hebben, nam hij op zijn beurt
de houding aan en verzocht mij er
mee op te houden. Hetgeen ik dan
ook prompt deed.
De dagen gingen voorbij. Wij raakten
ingespeeld op onze - naar wij hoop
ten - niet lang meer durende, beroe
pen. Ik kwam er achter dat de klaar
gekomen bestelwagens door Indone
sische chauffeurs werden weggere
den, als de krijgsgevangenen waren
vertrokken. Er kwam een plan bij mij
op om van mijn toezichthoudende
functie gebruik te maken, om motoren
te saboteren, zodanig dat dat niet di
rect zou opvallen. Achter in de im-
mens-grote hal was een soort podium
aangebracht. Daarop zat, of flaneerde,
een Aziatisch uitziende burger, waar
van wij vermoedden dat hij een Ja
panner of een Koreaan was. Steeds
dezelfde persoon. Sporadisch kwam
er een Japanse bewaker of een heiho,
door het gebouw slenteren.
Voor elke nagekeken motor werd de
10