burger gewaarschuwd, die dan van zijn platform afdaalde. Op zijn gehoor keurde hij het lopen van de motor en plaatste een teken of paraaf op het motorblok of de binnenkant van de klep. Alvorens het kleppendeksel op het motorblok te plaatsen gooide ik de eerste keer wat zaagsel, vermengd met een beetje zand, aangeveegd op een hoopje op de vloer, in het cylin- dergat en op de klepveren. Vergeet U niet dat geen van ons erg technisch was. Mijn kennis berustte alleen op de praktijk. Na de volledige montage van de motor wachtte ik met spanning de uitslag van de controleur af. Zon der enige opmerking werd de paraaf geplaatst. Volgens mijn beredenering moest er, vroeg of laat, schade aan de motor ontstaan, omdat het zaagsel en het zand, vermengd met de motorolie, groeven in de cylinder en de zuiger zouden veroorzaken. Ik sprak er heel omzichtig met rit meester Essauchiez over, die vertelde dat het proces inderdaad plaats vond als de olie sterk vervuild raakte. Aan gemoedigd door dit gesprek en het feit dat ik niets hoorde, speelde ik hetzelfde spelletje. En weer werd de paraaf, zonder commentaar, gezet. Zo ging het een tijd door. Ondanks alles bleef ik op mijn hoede, vooral omdat het mij toeleek dat de "Japan ner", meer dan mij lief was, vanaf zijn hoogte, naar mij keek. Totdat op een ochtend in 1945, naar ik meen in mei, ik de schrik van mijn leven kreeg. Terwijl ik bezig was een bougie in een motorblok te draaien, hoorde ik plotseling een stem "han- chow" zeggen. Me snel omdraaiend stond opzichter Nippon achter mij. Wat kon ik anders doen dan prompt de houding aan te nemen en het vonnis, dan wel het oordeel, af te wachten. Wie schetst mijn verbazing toen het helemaal niet over de motor, of mijn handelingen, ging. Neen, de man vroeg waar ik vandaan kwam. Of ik getrouwd was en/of familie had. En waar die allemaal uithingen. Vanzelfsprekend reageerde ik daar uitermate gereser veerd op. Ik zag de andere officieren, waaronder mijn vriend Max K., naar mij kijken. Dat gaf mij enige moed, zodanig zelfs, dat ik het waagde te vragen waarom "anata" (mijnheer) zo'n belangstelling had voor mijn fa milieleden. Want in alle toonaarden ontkende ik dat ik getrouwd was. Daarmee mijn werkelijke burgerlijke status verloochenend. Volgens de man zijn beweren had hij mij uitgekozen voor nadere informa ties omdat ik opviel als een Indisch officier, die alhoewel klein van stuk, zijn partij van grotere Europese col lega's, op een rustige, gedisciplineer de wijze wist te leiden. Bovendien vermoedde hij dat ik familie in Batavia had. Ook daarop liet ik mij niet uit mijn tent lokken. Een paar dagen later herhaalde zich hetzelfde spelletje. Nu werd erbij ver teld dat hij geen Japanner, maar een Chinees was, die reeds in de Neder landse tijd bij de General Motors werkte. Tevens noemde hij zijn naam. Lim Toem Boe. Om hem op de proef te stellen, gaf ik hem een adres aan aan de Besoekiweg op, met het ver zoek om daar navraag te doen naar een zekere mevrouw S., met wie ik bevriend zou zijn voor de oorlog. Er gingen enkele dagen voorbij zonder dat er iets gebeurde. Voorzichtigheids halve liet ik mijn amateursabotage- pogingen achterwege. Van de resul taten wist in nog steeds niets. Tot op een zekere dag. Nogal opge wonden kwam het "Chineesje" zoals enkele ingewijden en ik hem gingen noemen, op mij af. Hij gaf mij schreeu werig de opdracht mijn monteurs erop te wijzen dat ze zorgvuldiger de mo toren moesten nakijken. Met hem meelopend naar één van de autohelf ten, werd zijn stem zachter waarbij hij toch nog wist te vertellen dat enke le chauffeurs van afgeleverde lichte vrachtauto's hadden geklaagd over minder goed optrekken van hun voer tuig. Na enige tijd. Bij de autohelft aangekomen wees hij in de motor ruimte, legde er een klein pakje in en daarnaast een opgevouwen papiertje. Al mopperend liet hij mij alleen om te overwegen hoe ik de zaak verder moest aanpakken. Nu had ik aan het touwtje, dat mijn korte broek - iets groter dan een tjawat - moest op houden, een mok hangen. Gemaakt van een blikje Bear Brand of Nestlé gecondenseerde melk. Het was ge lukkig groot genoeg om het pakje er in te verstoppen, waarna ik er een kruishout in perste, zodat het geheel op zijn plaats bleef. Ook als ik de mok omgekeerd droeg. Daardoor de indruk wekkend dat het geval leeg was en er niet meer uit werd ge dronken. Nu nog het papiertje. We tend dat de Japanners een afschuw hadden van wonden, scheurde ik van een vrij schone poetslap een reep af. Door een stukje dubbel te vouwen kon ik het briefje, want dat bleek het naderhand, wegwerken. Een klein sneetje in de handpalm, met behulp van een zakmes en wat EHBO-artike- len van een ziekenverzorger maakten het echt. Want toen kon de reep er verder overheen gewonden worden. Doordat ik verder ging met montage werkzaamheden, droop niet alleen het bloed erdoorheen, maar werd de lap ook min of meer vies. En dat moest ik hebben. Teruggekeerd in het Xe Bat., maakte ik direkt het papiertje open. Het was inderdaad van mijn vrouw die zich naar schrok, toen de contactman haar 's avonds opzocht. Ook zij ontkende eerst, getrouwd te zijn. Maar de be schrijving die haar van mij werd ge geven, was zo nauwkeurig duidelijk, dat ze niet alleen het briefje schreef, maar ook een gezouten ei meegaf. Hoe riskant het ook bleef, er kwam een vervolg en het ging door tot aan de capitulatie van Japan. Er kwam dextrose - een soort druivensuiker - binnen en nog andere, noodzakelijke, versterkende middelen. Vanwege het gevaar dat er aan kleefde, wanneer er teveel ruchtbaarheid aan zou wor den gegeven, bleef de verbindings weg onder ons drieën. "Chineesje", mijn vriend Max K. en ik. Wie er buiten het kamp vanaf wisten, buiten mijn vrouw, was mij onbekend, in die da gen. Daar werd niet over gesproken. De druivensuiker en de versterkende middelen, verdeelde ik onder mijn kongsigenoten, met hun belofte dat ze niet zouden vragen hoe ik er aan kwam. Deze "kongsi" bestond uit de ritmeester d'l. en de Itz. II G. Plus ons tweeën, de smokkelaars. Intussen gingen mijn "zandstrooi"-acti- viteiten door, juist omdat ik van onze Chinese voorman en toezichthouder hoorde, dat er tussen Tandjoeng-Priok en Batavia, wel eens een door ons af geleverde vrachtauto was blijven stil staan. "Omdat die chauffeurs zo slecht waren en niet meer zoals vroeger." Op mijn verzoek werd de briefwisse ling zo minimaal mogelijk gehouden. Toch viel er zo af en toe een naam. O.a. van Didi van Delden. Voor haar zond ik het gegeven terug dat haar man, Max Alkadri, in Bandoeng was gebleven. Verder kwam ik erachter dat de vrouwen, die vanuit een ge bouw, langs de Citadelweg, naar on ze trein wuifden, dit deden vanuit "De Zwarte Kat". Die gelegenheid zou een Japans bordeel zijn. Tot grote teleur stelling van de "gluurders" onder de "Hell-Drivers" die door kieren en spleten, van de geblindeerde trein, naar buiten probeerden te kijken, als wij er 's middags langs reden. Ge lanceerd als een losse opmerking te gen een paar medegevangenen was het resultaat al na een paar dagen merkbaar. Er was nog maar weinig belangstelling om naar "buiten" te kijken. Voor mij een aanwijzing om voorzichtig te zijn met uitlatingen, hoe gering en van welke aard dan ook. Na de bevrijding en de hereniging met mijn vrouw, kwamen de heer Lim Toem Boe en zijn vrouw, ons opzoeken. Een alleraardigst echtpaar, dat nu vrijuit durfde te spreken. Zoals ook wij de den. Het werd duidelijk dat hij altijd achter het Nederlands gezag had gestaan. (lees verder volgende pagina, 1e kolom) 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1981 | | pagina 11