Ervaringen van een H.B.S.er in het semarang van 1910 door Ems I. H. van Soest Bladerend in de door mijn oudste broer, Jan W. A. van Soest, nagelaten her inneringen, trof ik dit stukje aan, waaruit onder andere blijkt hoe streng er in die tijd op het spreken van zuiver Nederlands werd gelet. Aardig is het te lezen, hoe een jongen die pas uit Nederland kwam, maar wiens ouders stamden uit families die een eeuw of langer in Indië hadden geleefd en gewerkt, snel werd geaccepteerd, terwijl de jongens die kersvers uit Nederland kwamen, eerst een "plaagtijd" moesten doormaken. Ook het andere kwam voor: een Indische leer ling die tot mikpunt werd van plagerij. Ik laat nu mijn broer zelf aan het woord: "Midden in de cursus der Indische H.B.S. kwam ik binnenvallen, toen ik na afloop van de Kerstvakantie in Semarang kwam. Dat zat zo: De school in Europa was begonnen per 1 sep tember 1909. In Indië begonnen de scholen reeds in juli. Daarbij kwam natuurlijk nog, dat de reis mijn studie met nog eens anderhalve maand a twee maanden had onderbroken. Bij mijn aankomst in Indië werd met de heer Tjeenk Willink, de directeur der Semarangse H.B.S., overeenge komen, dat ik om bovengenoemde re denen in enkele vakken een soort examentje zou afleggen en pas daarna op de H.B.S. mijn intrede zou doen. Van top tot teen op zijn Hollands uit gedost met een panama op en in mijn shantung pak ging ik met mijn nichtje Willy Hazenberg, dochter van mijn oom de notaris van Semarang, naar mijn Indische H.B.S. Ik werd vreemd aan gestaard vanwege mijn al te Europese uitrusting. Ik verwisselde die daarom al spoedig voor een meer op de tro pen berekende kleedij. Het klasselokaal, waar ik die dag exa men zou doen, werd mij door de heer Tjeenk Willink ontsloten. Een andere jongen van mijn leeftijd, dus zowat 17 jaar, bleek ook examen te moeten doen. Hij was één boot later uit Hol land aangekomen en heete Johan Brouwer. Verschillende leraren namen het exa men af. Ik slaagde en werd enige da gen later in de hoogste klas toege laten. In Holland had ik de H.B.S. van Hilversum bezocht. (Mijn geboorte plaats, Ems I. H. v. S.) Juist toen ik met mijn werk klaar was, kwam een der leraren op mij toe. Het was iemand met grijzend haar en hij vroeg: "Van Soest, ben jij familie van de heer Van Soest van Kalibagor?" Ik antwoordde bevestigend. Mijn groot vader, de heer J. W. A. van Soest, naar wie ik ben genoemd, was jarenlang eigenaar van die suikeronderneming geweest. Hij was in 1901 in Den Haag overleden. "En ben je dan ook een broer van de notaris van Salatiga?", vroeg de leraar verder. "Dat is een oom van mij", antwoordde ik. Hij schudde het hoofd. "Een kleinzoon van de administrateur van Kalibagor! Tiens, tiens!" en hij keek een poosje voor zich uit, als verzonken in herinnering. Later bleek hij Tilenius Kruithof te heten. Hij had niet alleen mijn groot- Het gebouw van de N.I.S. op Randoesari, Semarang. vader gekend en mijn oom, maar ook mijn grootvaders broer: mijn oud-oom Tom en mijn tante Marianne. Thomas Benjamin van Soest was lange tijd no taris van Bandoeng. Zijn vrouw was van zichzelf ene Heyting. Wie zal we ten, welke herinneringen mijn aanwe zigheid in zijn klas bij de heer Tilenius Kruithof opriep? Het moeten goede geweest zijn, want hij was bepaald ontroerd. Er waren teveel leerlingen om in één klas te worden gezet, daarom had men die onderverdeeld in a, b en c. Niet allen zijn in mijn geheugen bewaard gebleven, maar verschillende staan mij nog voor de geest. Het grootste ge deelte bestond uit jongens. In het kwartet meisjes bevond zich mijn nicht je Marie van Soest. Het meisje, dat de reputatie genoot de mooiste van Se marang te zijn, heette Sophie Beer. De twee andere waren een meisje Macaré en Julie of Juultje Swaving, een uiterst bewegelijk schepseltje, dat vermoede lijk daarom "tjatjing" (worm) werd ge noemd. Van de jongens herinner ik mij voor namelijk Van Dam. Hij was ook pas kort uit Holland, zijn vader, die onder wijzer in Haarlem was geweest, oefen de dit beroep nu uit in Semarang. Hij was het prototype van de "baar" (orang baroe), sprak Indische namen onbeholpen uit en gedroeg zich in alle opzichten zo, dat het er dik oplag, dat hij nooit tevoren in Indië was geweest. Dit werkte soms in hoge mate op de lachlust van de andere leerlingen. Maar niet alleen de totok Van Dam werd ge ducht geplaagd. Ook de in Indië gebo ren en getogen Kasper (zijn voornaam weet ik niet meer) moest het ontgel den. Hij was veel te oud voor onze klas en ze noemden hem nu eens "Papa" dan weer "de oude heer" of trokken hem van achter aan zijn jas. Hij kon dan tot hevige driftuitingen vervallen. Dan sloeg hij, razend van woede, blindelings om zich heen, zon der er op te letten of hij iemand soms ook pijnlijk raakte. Een der leraren gaf hem verstandige raad: "Hij moest die plaaglust van de "lui" ontzenuwen door er met humor boven te staan Maar niet zo toegeven aan drift, je kunt zowel jezelf als een ander daardoor een ongeluk bezorgen." Kasper droeg een witte toetoepjas, met twee knoopjes aan de hals gesloten en een niet he lemaal lange broek, die half over zijn kuiten hing. Ook dit was een reden tot plagerij. Oltmans met zijn rode wangen en vol komen Hollands uiterlijk werd evenmin als ik ooit geplaagd. Wij waren immers de zoons van in Indië gewortelde ou ders en al hadden wij een deel van onze jeugd in het buitenland doorge bracht, wij wisten wat Indië beteken de. Je hoorde er over vertellen, je las erover, je ontmoette in Holland of el ders Indische mensen. Wij werden dus niet als volkomen vreemden be schouwd. Oltmans' ouders woonden in Salatiga in het allereerste huis van de Toentangse weg. Dan was daar Steffens, een lange, zeer magere jongen met een scherpe neus. Hij wandelde dikwijls met mij op naar huis. Zijn vader had een huis la ten bouwen in een zijlaan van de Pal- menlaan en om die reden werd het laantje naar hem Gang Steffens ge noemd. Het toeval heeft gewild dat ik en mijn familie in 1927, dus 17 jaar later, in datzelfde huis kwamen te wonen (Palmenlaan West 37, Onverge telijk Semarang, door Ems I. H. van Soest, Moesson Kerstmis - 1979). Berkelie, de zoon van een Javaanse vrouw, was als kind aangenomen door de leraar A. A. Stuurman, die aan on ze H.B.S. les gaf in geschiedenis. Deze had de bijnaam van "Zeus" en het volgde vanzelf dat Berkelie de "zoon van Zeus" werd gedoopt. Het was een duivels brutale jongen, een echt "impish" type. Dolf Schoevers was de boezemvriend van mijn neef Gerrit Hazenberg. Dan had je nog Stevert Klein, de sportbe oefenaar en drie Indische jongens Huib Neumann, Tessers en Salomonson, terwijl me ook nog invalt Böhn met zijn zwaar Indische uitspraak. Ik maakte ook kennis met jongens uit andere klassen, vooral die waar mijn neef Jan in zat. Ik ging het meest om 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1981 | | pagina 20